te teekenen tegen de uitroeiïng van het armeensche volk, wedijveren de regeeringen onder elkaar om den sultan in zijn uitmoordingstaktiek te helpen en aan te moedigen.
Frankrijk, la grande nation, kon eene vloot naar Mytilene zenden om de betaling der schuld Lorando en Tubini te eischen en op het oognblik zelve, dat in Armenië, op twee dagen afstand van Konstantinopel, de slachting in vollen gang was, deed een fransch admiraalschip eene plezierreis hierheen en liet admiraal Gourdon met zijn gevolg van vergulde lummels zich door den Sultan feestelijk ontvangeu en onderging den smaad van wege den sultan gedecoreerd te worden, - beleediging die, op dit oogenblik, door geen man van geweten kan geduld worden.
In de kamers antwoorde M. Delcassé, minister van buiten landsche zaken, dat de geruchten over Armenië sterk overdreven zijn. Om dit te zeggen steunt hij zich op de rapporten van M. Constans, fransch gezant te Konstantinopel, die eens luidop durfde zeggen; ‘Onze agenten zullen niets zien en als ze toch zouden meenen iets gezien te hebben, zal ik ze wel overtuigen dat zij aan oogenschemering lijden.’
De fransche pers is grootendeels aan den sultan verkocht en mag geen woord reppen op straf van niet betaald te worden.
Duitschland verkoopt den Sultan kanonnen en Mausergeweren en moedigt hem aan het begonnen werk te voltooien.
De duitsche nijverheid, vooral de duitsche knoeien broddelindustrie, bevindt zich daar goed bij en zoo-