Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 4
(1904)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |
In 't MorgenlandDe Macedoniërs hadden de herneming van den opstand voor 23 Meert aangekondigd; doch, om te bewijzen dat ze niet uit puur plezier opstand stoken, zooals de regeering beweert, hebben zij het hernemen der vijandelijkheden verschoven tot einde April ten einde den Europeeschen Mogendheden tijd te geven de beloofde hervormingen toe te passen en, indien mogelijk, bloedvergieten te vermijden. Zij koesterden echter niet de geringste hoop omtrent de toepassing dezer hervormingen en zijn volop aan 't werk met de toebereidselen. Een groote algemeene vergadering heeft in Bulgarië plaats gehad, waaraan Macedoniërs en Armeniërs hebben deel genomen en waar een gezamentlijk strijdplan werd opgemaakt. Meer dan ooit staat nu het voornemen vast, den kamp tegen de dwinglandij van den Sultan tot het uiterste te drijven. De barbaarsche en tevens onhandige politiek der regeering in innerlijk Armenië, sterkt de openbare meening in 't gevoelen dat van hervormingen geen spraak zijn kan en de Sultan maakt gebruik van de door den Japaanschen oorlog verzwakte Russische waakzaamheid om zijne verdelgingswoede bot te vieren. De hamidiaansche politiek in Armenië gaat haren vollen gang en dagelijks worden huizen neergebrand, mannen gehangen en gefolterd, vrouwen en kinderen verkracht. | |
[pagina 169]
| |
Het Armeensch bisdom van Moush schildert den toestand met de aakligste kleuren in een verslag, gericht aan het Aartsvaderschap (patriarkaat) van Konstantinopel. Ziehier een uittreksel van dit verslag. - ‘In mijn vorig verslag heb ik u reeds den treurigen toestand en de verdrukking waaronder onze bevolking lijdt, uiteen gezet. Ik sprak u van het verbod aan de uitgewekenen om terug in hun land te komen, van de verbeurdverklaring der onroerende goederen toehoorende aan Armeniërs, van de drijvoudige inning der belastingen, van de martelingen toegepast op vrouwen en kinderen van de inpalmingen der MaltezimsGa naar voetnoot(1), van de moorderijen der Kurden, van de willekeurige oordeelvellingen der Turken en eindelijk, van de geheime inrichting der nieuwe misdaden. - Ik heb ook gewezen op het voor de deur staande gevaar eener algemeene slachting en van verschrikkelijke bloedbaden. Om eene zoogezegde omwenteling te onderdrukken, worden vervolgingen tegen de Armeniërs op touw gezet, waardoor zij tot een bestaan van voortdurend dolen en vluchten gedreven worden. De Muzelmannen die reeds in 1901 zooveel onschuldig bloed deden stroomen, wapenen zich van kop tot teen en drijven de bevolking tot de uiterste wanhoop. Onze briefwisselaar van Moush verklaard, na de uiteenzetting van den toestand, dat, gezien deze onherstelbare | |
[pagina 170]
| |
rampen, de bevolking onvermijdelijk binnen kort in stroomen bloeds zal zwemmen. De opstandelingen die geweldig aangegroeid zijn doen alles wat in hunne macht ligt en bereiden zich ter verdediging voor. Sedert den Herfst van verleden jaar werken zij onverpoosd tot dit doel. Anderszijds zijn de vijandelijke houding en de uitrusting der Muzelmannen, die slechts een vonkje afwachten om de slachting te beginnen, eene machtige bijdrage tot den volksopstand en eene aansporing tot wapenaanschaffing geweest. In Sassoun en vooral in den omtrek der vlakte van Moush heerscht deze geestestoestand overwegend. De revolutionairen oefenen al hunnen invloed uit en werken met opgewonden ijver om den geest van verzet aan te wakkeren. De geest van zelfverdediging, die het gevolg is der Muzelmansche wapenuitrusting, neemt eene buitengewone uitgebreidheid, zoo in de dorpen als in de steden, onder alle jonge lieden, zonder onderscheid van rang nog klasse, en klimt steeds in verhouding van de ontzetting door de Turken veroorzaakt. Eenieder gaat zijne persoonlijke kracht te buiten om zich tot de verdediging uit te rusten en zijnen plicht te vervullen. Allen aanvaarden zonder morren de taak die hen opgedragen wordt. Allen werken rusteloos en verkoopen wat ze bezitten aan spotprijzen, onderpanden zelfs hunne gronden om zich wapenen aan te schaften. Circassiërs, Kurden en zelfs Turken leveren hun die wapenen tegen het drij en vierdubbel hunner waarde en dan nog zijn de meeste dezer wapens slecht en onbruikbaar. Wijl eenerzijds de belasting-inners onophoudend | |
[pagina 171]
| |
werken om 't volk den laasten druppel bloed af te persen, wordt anderzijds van wege de bevolking de organisatie der verdediging voltooid. De regeering weet goed wat er gaande is en waakt, in geheimzinnig stilzwijgen gehuld, over al wat er geschiedt. - De wanhoop heeft haar toppunt bereikt en 't volk laat zich noch door raadgevingen noch door hoopvoorspiegelingen in slaap wiegen. - Zij zeggen: Wij hebben liever te sterven dan zoo te leven. Wij herhalen hier dat de Muzelmannen zich in denzelfden staat van opgewondenheid bevinden en tot alles bereid zijn. De rust en het leven der Armeniërs is meer dan ooit onzeker, want een niets kan de moorderij aan gang zetten. Bij elke gelegendheid breken de Muzelmannen in bedreigingen los en roepen de Armeniërs toe: Uwe dagen zijn geteld, binnen kort slachten en moorden wij u allen. - Een onbeduidend voorval, een onverwacht geweerschot kan het vertrekpunt van brandstichting, gruwel-moord en verwoesting worden. Niemand twijfelt meer aan 't gevaar. De Armeniërs hebben de zekerheid dat de regeering, bij 't naderen der Lente, eene geweldige legermacht over onze streek zal ontplooien om de opstandelingen van Sassoun uit te roeien. De in 't verschiet zijnde botsingen zullen tot talrijke huiszoekingen en aanhoudingen aanleiding geven. Het opgehitst fanatisme der Islamen zal de uitvoering der voorbedachte en voorbereide slachtingen der Armeniërs vergemakkelijken en éénmaal de Muzelmannen aan 't werk dan staan ons gruwelijheden en uit- | |
[pagina 172]
| |
zinnige wreedheden, zooals men er tot heden nog geene zag, te wachten. Dit blijkt duidelijk uit de bedreigingen en de wapentoerusting der Muzelmannen; en de bloedige gebeurtenissen van vroeger dagen staan ons nog levend voor den geest en laten ons vermoeden wat de toekomst brengen zal. De regeering heeft reeds het gerucht verbreid dat de opstandelingen besloten hebben betoogingen te doen, oproer te stoken, de troepen aan te vallen enz.enz., zoodra de Lente aanbreekt. Met het oog op de gebeurtenissen zijn hier reeds zes legerscharen Turksche soldaten ingekwartierd en twee andere moeten binnen kort aankomen, alsook drij regimenten kanonniers. Voor de Lente worden meerdere troepen verwacht.’ Hier eindigt het verslag dat van begin Februarie gedatemd is. Een feit dat bewijst hoe gegrond de in dit verslag uitgesproken vrees is, had eenige dagen later plaats. De Bisschop van Moush, Vr Kalemkarian, berichtte per draad, aan den Armeenschen aartsvader te Konstantinopel, het volgende: ‘De Kurden hebben het dorp Hounan aangevallen, slachting en plundering, roep medelijden zijner Majesteit den Sultan in.’ Dit telegram werd te Konstantinopel door de regeering onderschept en deze telegrafieerde aan den militairen bevelvoerder van Moush om te onderzoeken wat er gaande was. De bevelvoerder antwoordde dat er volstrekt niets was! Dan werd de aartsvader in 't paleis geroepen waar hij drij uren lang vertoefde. Men toonde hem de telegrammen en vroeg hem daarover uitleg. Zijn antwoord werd niet in aanmerking genomen en men be- | |
[pagina 173]
| |
weerde dat de bisschop van Moush eenvoudig ongegrond alarm wilde geven. De Sultan verzocht daarop den patriarch een rondschrijven aan zijne bisschoppen te zenden, waarin hij hen beveelt het volk aan te raden zich stil te houden en zich niet te laten opwinden door gewapende benden, die uit het buitenland zijn toegekomen. De regeering beloofde van hare zijde de noodige bevelen aan de provincie - gouverneurs te geven om te doen wat mogelijk is om de kalmte te behouden onder het volk en erge gebeurtenissen te verhoeden. Zij beloofde ook van geene solden in de opgestane dorpen te sturen. Deze laatste belofte is meer ironie dan ernst, want indien er geen soldaten in die dorpen zijn, zullen de Kurden niet nalaten deze leemte aan te vullen en er zal daarom geen man minder vermoord worden. De patriarch beweert den Sultan geantwoord te hebben dat zijn prelaat te Moush een te geloofwaardig man is om zijn telegram in twijfel te kunnen trekken en hij zou, volgens zijn zeggen, den Sultan verzocht hebben een onderzoek in te stellen om zich te verzekeren of niet de militaire bevelhebber van Moush de waarheid verborgen houdt. Voor wie een beetje de toestanden en gebruiken van het paleis kent, is dit antwoord tamelijk kranig maar de patriarch van Konstantinopel, Mgr Ormanian, is te berucht om zijne slaafsheid aan 't paleis om aan de Armeniërs te kunnen doen doen gelooven dat hij in staat is den Sultan, wiens onderdanige en gedekoreerde knecht hij is, een dergelijk antwoord te geven. Sedert den aanslag te Koemkapoe (zie Ontwaking van Maart 1903, aflevering II en III) neemt Mgr Ormanian den schijn aan, de belangen van zijn volk ern- | |
[pagina 174]
| |
stig op te nemen, maar de revolutionairen laten zich geene blauwe bloemkens opsteken en weten wat ze te gelooven hebben van wat hij zegt. Het feit dat door de regeering geloochend wordt maar door onomstootbare bewijzen vastgesteld werd, is als volgt: De Kurden zegden een vijftiental gewapende mannen gezien te hebben en, daarop ingaande, werd het dorp Hounan door den Kurdenstam: Djambezan en de Turksche gendarmen aangevallen. Zooals naar gewoonte werd er geslacht en gebrand. De gansche bevolking is in 't gebergte gevlucht. Men heeft den patriarch bericht dat de gewapende bende, gekomen uit het buitenland, uit vijftig man bestond, doch dit getal zou op zijn tocht door de dorpen aangegroeid zijn door de aansluiting van 450 boeren, zoodat de bende nu 500 man sterk is.
Dat dit telegram geene opzettelijke alarmslagerij was, zooals de regeering beweerde, maar treurige waarheid, blijkt uit de volgende mededeeling die wij rechtstreeks uit Moush ontvingen: Eenige gendarmen, een vijftiental ongeveer, waren op ronde om in de dorpen de belasting te innen. Te Hounan aangekomen vernamen zij dat aldaar 5 of 6 onbekenden zich in een huis ophielden. Ongekende Armeniërs in een dorp alhier, beteekent: opstandelingen, en de gendarmen belegerden onmiddelijk het huis waarin zij zich verscholen hadden. Een geregeld geweervuur antwoordde op den aanval der gendarmen die, niet wetende hoeveel man zich in 't huis bevonden, weldra de vlucht namen, hunne peerden in | |
[pagina 175]
| |
brand latend. Zij zonden een bode naar Moush (een half uur van Hounan) en vroegen om ommiddellijke versterking. Soldaten die te Norshken in garnizoen lagen snelden toe, maar ook deze werden op de vlucht gedreven, na twee hunner makkers onder de kogels der belegerden te hebben zien vallen. De avond was ingevallen en, gebruik makende van de duisternis, konden de onbekende Armeniërs op de peerden der verdreven gendarmen de vlucht nemen. In dezen koenen kamp hadden zij niet het minste letsel bekomen. Het nieuws verspreidde zich in de aanpalende dorpen Norshken, Aghank en andere en dadelijk liepen de Turken te wapen om eene algemeene slachting te te beginnen. Bij de opgehiste horden sloten de ondertusschen uit Moush aangekomen soldaten en Baschiboezoeks zich aan, en trokken huilend op Hounan af. Hunne woede steeg ten top toen ze, aldaar aangekomen, vernamen dat de vreemde Armeniërs heelhuids waren weggeraakt en zij besloten zich te wreken. Vele inwoners van Hounan konden vluchten. Vrouwen en kinderen kwamen om in de sneeuw en diegenen die tegen het gure weder bestand waren, konden de naastliggende Armeensche dorpen bereiken, uitgeput, uitgehongerd en bevroren. De wraak der Turken moest zich nu botvieren op de overgeblevenen, meest vrouwen en kinderen. Verschrikkelijk was de verwoesting. Alles werd stuk geslagen en wat eenigzings waarde had en draagbaar was werd medegenomen. De gewone beesterij der Turken bleef niet achterwege. Meisjes van 14 á 15 jaar, tot vrouwen wier grijze haren dubbel eerbied hadden moeten inboe- | |
[pagina 176]
| |
zemen, werden verkracht en op de brutaalste wijze mishandeld, doorkerft en vermoord. Een meisje van 15 jaar, met name Khoumar, dochter van Hatchik, werd achtereenvolgend verkracht doortwaalfgendarmen, aan wier hoofd Abdoullah stond. Eene vrouw van 65 jaar, Dodé, gehuwd met Mardo, werd door verscheidene gendarmen en soldaten verkracht en in den kamp met hare laffe aanvallers werden haar de tanden uitgeslagen. Zoo zijn ongeveer dertig slachtoffers met naam en ouderdom bekend, die allen een dergelijk lot ondergingen. Eenige dagen later werden in Bitlis nog zes andere dorpen afgestookt en geplunderd en vrouwen en kinderen verkracht en gewurgd. Rond Moesh en Sassoun worden voortdurend soldaten gezameld en alles duidt klaar aan dat de regeering zinnens is de Armeensche bevolking tot in den wortel uit te roeien. Om deze afschuwulijk moorderijen te sluieren, wordt er door de regeering rondgebriefd dat Rusland de Armeniërs van Russisch Armenië wapens bezorgt en over de grenzen stuurt, ten einde in botsing te komen met de Turken en daardoor eene algemeene verwarring te doen ontstaan. Rusland zou aldus handelen om nieuwe sympathiën te winnen bij de Armeniërs van den Caucasis, wier verbittering tegen de Russen ten top gestegen is, door den diefstal gepleegd in de Armeensche kerken in naam der Russische regeering. Het doel dat door de Russen beoogd wordt, zou zijn den Armeniërs nog meer afkeer voor de Turken in te boezemen, ten einde te beletten dat de zetel der Armeensche geestelijke overheid, welke zich nu in Rusland bevindt, | |
[pagina 177]
| |
naar Turkijë zou worden verplaatst. - Deze vooruitzettingen zijn zuivere uitvindsels der Turksche regeering, want de Armeniërs, worden in Rusland niet veel beter behandeld dan in Turkijë, en nooit is er spraak geweest den zetel der Kerk naar Turksch Armenië over te brengen.
Edward Greene.
Konstantinopel. 12-5-04 |
|