Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 4
(1904)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
Een stuk Fransche Geschiedenis (1848).
| |
[pagina 140]
| |
gouvernement zat met de poppers en, tot het uiterste gedreven, meende het maatregelen te moeten nemen en het verbood het banket dat op 22 Februari 1848 te Parijs moest plaats hebben. De leiders, die, bij het vernemen van deze tijding, veel lawaai maakten, vonden het echter voorzichtig de betooging af te zeggen. Maar de boel was verbrod en de bevolking ging, zonder hare leiders, naar de aangewezen vergaderplaats. Het gouvernement had zijne voorzorgen genomen en het deed de samengeloopen manifestanten uiteendrijven. Maar deze lieten zich niet betijen en waren op tegenweer bedacht. De klassieke barrikaden verrezen overal en gedurende drij dagen werd er in de straten van Parijs gevochten. De zegepraal bleef aan de zijde der bevolking. De koning, die gedurende al dezen tijd, ten einde de omwenteling af te keeren, verscheidene maatregelen had genomen, o.a. de ontbinding van het ministerie Guizot en de opvolgende benoemingen, als kabinetsoverste, van Molé, Thiers en Odilon Barrot, werd toen met schrik gewaar, dat niets meer baatte. Als redmiddel beproefde hij zijnen kleinzoon, den jongen graaf van Parijs, als koning te doen uitroepen. Hijzelf verzaakte aan den troon. Daarna liet hij alles in brand en vluchtte weg. De Kamers, die inder haast vergaderd waren in tegenwoordigheid van den graaf van Parijs en dezes moeder-weduwe, hertogin van Orleans, namen den troonsafstand aan en riepen den nieuwen koning uit. Zijne moeder zou, in afwachting zijner meerderjarigheid, als regentesse, het land besturen. - Maar de zitting werd herhaaldelijk onderbroken door eene verwoede volksmenigte, die zich binnen de omheining verdrong en vocht met de militaire wachtposten, die de Kamers bewaakten. Tegen den troonsafstand werd geprotesteerd (de republiek zou het koningdom vervangen) en de republi- | |
[pagina 141]
| |
keinsche volksvertegenwoordigers maakten van de verwarring gebruik om de koninklijke familie vervallen te doen verklaren en een voorloopig bewind te doen aanstellen. Inmiddels hadden de revolutionnaire clubs, die de werkersbevolking op hunne hand hadden, zich meester gemaakt van het stadhuis en de republiek uitgeroepen, met instemming der bevolking. Zoodat de revolutie eigenlijk op het stadhuis bekrachtigd was, vooraleer de volksvertegenwoordigers er een oogenblik hadden aan gedacht den koning met zijne familie wandelen te zenden. Toen het voorloopig bewind vernam, dat een revolutionnair komiteit in volle werking was op het stadhuis, toog het daarheen om de door ‘de vertegenwoordigers der natie’ genomen besluiten te doen eerbiedigen, waarin het, dank zij zij het mooie gepraat van zijne woordvoorders, slagen mocht. Nieuwe ministers werden alsdan benoemd tusschen vrienden en leden van het voorloopig bewindt. Tegenover de dreigende houding der bevolking, die gewaar werd, dat zij de revolutie gemaakt had om er geen ziertje voordeel uit te trekken, nam men in den schoot der ministeries vier secretarissen op, die gekozen werden tusschen de mannen, die op het stadhuis de republiek hadden uitgeroepen. Louis Blanc was een dezer secretarissen en is waarachtig moeilijk te begrijpen hoe hij er in toe toestemde deel te maken van een korps dat samengesteld was uit zoo weinig bij elkaar passende elementen, die, willens of onwillens, de revolutie zouden doen misloopen. Hadde hij het gewild en gedurfd, hij hadde het voorloopig bewind onverrichter zake kunnen doen wederkeeren, om met zijne partijgangers de onbetwistbare meester van den toestand te blijven. De regeling van het vraagstuk van den arbeid, waar- | |
[pagina 142]
| |
voor het grootste deel der bevolking in het strijdperk was getreden, werd door het verloopig bewind op het achterplan geschoven. Wel werden er nationale werkplaatsen ingericht, maar deze ware hun naam onwaardig, wij zullen het straks bestatigen. Op den eisch onmidellijk een ministerie van den arbeid in te richten, stemde het voorloopig bewind, op voorstel van de Lamartine, er in toe, eene commissie van den arbeid te benoemen, waarin Louis Blanc en Albert zouden zetelen. Na langdurig weifelen namen deze twee mannen aan, alhoewel zij een ministerie van den arbeid, met eigen budget, dat zelfstandig zou kunnen handelen en maatregelen nemen om de stijgende werkeloosheid en ellende te keer te gaan, verkozen boven eene commissie, die geene andere roeping had, dan de wenschen der arbeidende klasse te aanhooren en na te gaan of er iets in haar belang zou kunnen gedaan worden. Het verschil tusschen deze twee instellingen was, zooals men zien kan, nog al merkelijk en hieruit blijkt voeldoende met welken geest het nieuwe bewind bezield was? Het heeft zijn belang hier een woord te zeggen over Louis Blanc 's werk over ‘de regeling van den arbeid’. Welk waren de gedachten daarin blootgelegd en verdedigd? Het is volstrekt noodig eene andere regeling te geven aan den arbeid. Deze is thans geheel overgeleverd aan de vrije mededinging, dewelke zulk machtig wapen geworden is in de handen der kapitalisten, die er zich wonderwel van bedienen om hunne arme of minder begoede medeburgers uit te buiten. Onder het etiket van goede waren aan goedkoopen prijs te leveren, zijn de kapitalisten er in gelukt, langs den eenen kant, de loonen merkelijk te | |
[pagina 143]
| |
doen dalen en langs den anderen kant, de verkoopprijzen te doen stijgen. Zoo is het oogenblik gekomen, waarop het grootste deel der bevolking in de klauwen zucht der geldaristocratie, die nochtans eene minderheid uitmaakt. De toestand is dus onhoudbaar en de staat moet tusschen komen om er een einde aan te maken. Het redmiddel ligt voor de hand: het is de regeling van den arbeid. Waarin zou deze bestaan? De staat moet zich gelasten met de voortbrengst der voornaamste nijverheidsprodukten te regelen. Hij zal te dezen einde de taak op zich laden sociale werkplaatsen in te richten. Om daarvan de kosten te bestrijden, zal eene leening geheven worden. Het beheer dezer werkhuizen zal geschieden volgens een reglement opgesteld door de regeering en goedgekeurd door de wetgeving. In het belang van het moraal der werklieden en om allen nadeelig werkenden wedijver te vermijden, zullen al de loonen gelijk zijn. Daar de sociale werkhuizen onderling verbonden zullen wezen, is de concurrencie tusschen hen weggecijferd. Het toezicht over het werk en zijne regeling zullen worden toevertrouwd aan daartoe door de arbeiders in hun midden gekozen werkgezellen. In het belang der zaak zelf zullen deze posten nochtans het eerste jaar bediend worden door personen, die de regeering daartoe geschikt zal achten, maar na verloop van dit jaar zullen de werklieden ieders waarde hebben kunnen wikken en wegen om met zekerheid zelf bekwame toezichters te kunnen kiezen. Eenieder zal vrijelijk over zijn loon beschikken; edoch, na korten tijd zal de ondervinding al de voordeelen van den gemeenschappelijken arbeid doen waardeeren en aldus zullen zeer zeker de arbeiders zich in der minne verstaan om gezamentlijk in hunne noodwendigheden te voorzien | |
[pagina 144]
| |
en zich ook gezamentlijk het leven te veraangenamen. Daar het princiep dezer werkplaatsen zal wezen, dat die niet werkt, ook geen voordeel zal trekken uit door anderen geleverden arbeid, zullen de kapitalisten, die geldleeningen willen sluiten met de werkhuizen, slechts eenen matigen intrest voor hun geld ontvangen, maar zij zullen uit de verdeeling der winsten uitgesloten blijven. Deze winsten zullen aan de werklieden toehooren; elkeen zal een gelijk aandeel trekken, maar een zeker percent zal overgespaard worden, om nieuwe werkplaatsen in te richten, of om in dagen van tegenspoed de geleden verliezen te dekken of om zieke en oude gezellen voort te helpen. De deugdelijke voortbrengselen, dewelke veel goedkooper en spoediger zullen afgeleverd worden dan die der private nijverheid, zullen deze zeer spoedig doen verdwijnen. Ten slotte, zullen alleen de sociale werkplaatoverblijven en zal het bestaan van al de arbeiders op stevige grondslagen gevestigd en verzekerd zijn. De inmenging van den staat zal zeer gering wezen. Wel zal hij de eerste gelden bezorgen, borg blijven voor de ontleende kapitalen, maar daarbij zal zich zijne rol bepalen. De aangesloten gezellen zullen de meesters over hun werkhuis zijn. Geschreven in 1838, vond het boek van Louis Blanc eenen zoo grooten bijval, dat het in 1848 zijne vijfde uitgave beleefde. En dit was niet te verwonderen, want het was opgesteld in eenen zeer flinken stijl en het had, voor de groote massa, op de geschriften der socialisten van zijnen tijd dit voordeel, dat het niet eenen plotselingen ommekeer van de maatschappij vorderde. | |
[pagina 145]
| |
Het ligt voor de hand, dat Louis Blanc met zijn overgroot getal aanhangers een te duchten tegenstander van het voorloopig bewind kon worden. Zijne macht te fnuiken werd dus het ordewoord. Om hem te doen vallen vond men niets beter dan het redmiddel, waarvoor hij jarenlang had geijverd, derwijze aan te wenden, dat de bekomen uitslagen tegen hem konden gericht worden. Wij zagen reeds, dat eene commissie van den arbeid was ingericht. Om aan te toonen welk doel het gouvernement hier mede beoogde, is het voldoende een uittreksel mede te deelen uit een werk van Emile Thomas. Deze geeft als volgt verslag van eene samenspraak die hij had met Marie, den toenmaligen minister van openbare werken: ‘M. Marie zegde mij, dat het gouvernement vast besloten was deze proef der staatscommissie voor de arbeiders te laten geschieden; deze kon enkel goede uitslagen opleveren, omdat zij aan de werklieden zou aantoonen hoe ijdel en valsch deze on-practische theoriën waren en dat zij hunne aandacht zou vestigen op de noodlottige gevolgen, die zij voor hen zouden hebben. Alsdan, geheel ontgoocheld voor de toekomst, zou hun afgodendienst voor M. Louis Blanc als van zelf verzwinden en alzoo zou deze zijnen invloed en zijne macht verliezen en ophouden gevaarlijk te zijn.’Ga naar voetnoot(1) Zoodat het gouvernement vast besloten was niets ernstigs te verichten in het voordeel der arbeiders en dat het, in al hetgeen het hun toestond, slechts een middel zag om zich te ontmaken van lastige tegenstanders. | |
[pagina 146]
| |
Dezelfde minister Marie had reeds tot de oprichting van nationale werkplaatsen doen besluiten. Deze, waarvan men opentlijk zegde, dat zij de theoriën van Louis Blanc tot grondslag hadden, mogen echter niet met de sociale werkplaatsen van dezen laatste verward worden, want hiermede boden zij niet de minste gelijkenis. Zoo zij van regeerinswege in het leven waren geroepen, was het slechts om voorloopig de werklieden gerust te stellen, en hun een schijntje voor de werkelijkheid aan te bieden, dat hun bij de eerste goede gelegendheid zou ontnomen worden. Deze nationale werkplaatsen waren eene bespottelijke uitvinding, waarvan de resultaten natuurlijk moesten dienen om het vertrouwen, dat Louis Blanc bij de werklieden genoot, te doen verdwijnen, De revolutie had voor gevolg gehad alle nijverheid stil te leggen; er waren dus vele arbeiders (men schat ruim 100 000), die zich bij de nationale werkhuizen kwamen aangeven. Aan ernstigen arbeid werd niet gedacht: in plaats van verdeeld te zijn in onderscheiden beroepen, werden allen gedurende twee dagen per week aan aardewerken gezet. Een werkloon van acht franken werd hun daarvoor uitgekeerd. De arbeid was in geene deele winsgevend en de overgroote sommen, die het gouvernement aan deze instelling besteedde, waren weggeworpen gelden en vormden eenen zwaren last voor 's rijks financiën. De burgerij was met deze pseudo-werkplaatsen maar weinig ingenomen. Zij oordeelde, dat het gouvernement verkeerd handelde: eenen hoop lediggangangers onderhouden, die daarbij hunnen vrijen tijd doorbrachten met besprekingen over socialisme en andere afschuwelijke | |
[pagina 147]
| |
onderwerpen, en die een bestendig gevaar uitmaakten, was stellig de taak niet van eene regeering, die voor opdracht had de orde te handhaven. Ondertusschen werden de werklieden gewaar, dat zij bedrogen werden en had Louis Blanc den moed niet het uit te schreewen, dat hij alle verantwoordelijkheid afwees voor de uitslagen der gouvernementeele fopperij, maar sociale werkhuizen had gevraagd, die, verre van een schadepost te wezen, aan de werklieden zouden toelaten, op eigen krachten voort te schrijden. Het mag wel overbodig blijken aan te merken, dat in den schoot van het voorloopig bewind alles niet vlotweg van stapel liep. De gematigden hielden hun wantrouwen opzichtens hunne socialistisch getinte collegas niet verborgen en zij namen elke gelegenheid te baat om dezer handelwijze te beknibbelen. Het spel was begonnen met de commissie van den arbeid en de nationale werkplaatsen. Het werd voortgezet toen Ledru-Rollin, minister van binnenlandsche zaken, een rondschrijven zond aan de agenten die het gouvernement in de departementen vertegenwoordigden. Daarin sprak hij van de kiezingen, die kort daarop moesten plaats hebben en hij drukte er op, dat, in het belang der revolutie, de afgevaardigden bij de nationale vergadering republikeinen van ouden datum dienden te wezen en geenzins lieden, die uit noodzakelijkheid des middels hadden bijgedraaid. Dit schrijven maakte slechten indruk op de gematigden, die beweerd en, dat allen, die zich republikein noemden, zich aan de keus van het kiezerskorps mochten onderwerpen en dat het niet noodig was na te gaan van wanneer hunne bijzondere voorliefde voor de republiek dagteekende. Een nieuw | |
[pagina 148]
| |
rondschrijven werd verspreid, waardoor de termen van het eerste verzacht, om niet te zeggen verloochend werden. Het spreekt van zelf, dat de oneenigheid tusschen de leden van het bewind in het publiek bekend werd en zoo ontstonden er twee groote stoomingen, die zich rond de twee verschillende gouvernementeele fracties schaarden. De kiezingen waren vastgesteld op 9 April. De werklieden, vreezende, dat het land afgevaardigden mocht benoemen, die de republiek niet genegen waren, kwamen op 17 Maart bijeen om van het gouvernement te verkrijgen, dat de verkiezingen zouden worden uitgesteld; aldus zouden zij den noodigen tijd hebben om de ware beteekenis der revolutie te doen kennen en het kiezerskorps tot de republiek te bekeeren. Want, men mag het niet vergeten, deze was nog niet uitgeroepen; die zorg was overgelaten aan de nieuwe nog te benoemen kamer. Men begrijpt dus al het belang, dat aan deze vraag verbonden was. Op den vastgestelden dag (17 Maart) kwamen 150 000 werklieden zich voor het stadhuis scharen, waar hunne woordvoerders door het gouvernement ontvangen werden. Zij hadden last gekregen, benevens de verdaging der kiezingen, ook de wegzending te eischen van sommige leden van het gouvernement, die door hunne vijandige houding het vertrouwen der werklieden verloren hadden. Maar deze laatste eisch werdt niet geuit, dank zij het doorzicht van de Lamartine, Louis Blanc en Ledru-Rollin, die in hunne aanspraken tot de arbeiders, zooveel behendigheid aan den dag legden, dat de manifestatie haar doel niet bereikte. Het gouvernement, dat zich op | |
[pagina 149]
| |
de place de la Grève, voor het stadhuis, aan de massa vertoonde, werd dapper toegejuicht door hetzelfde volk, dat straks nog zoo veeleischend was, maar Louis Blanc kreeg van eenen werkman dït harde woord te hooren: ‘Gij zijt dus ook al een verrader!’ Dit had hem eene verwittiging moeten wezen en er hem bedachtzaam op maken, dat hij krachtdadiger moest zijn. Nochtans en onder voorwendsel, dat de voorbereidselen te veel tijd in beslag namen, maar eigentlijk uit vrees voor eenen oproer der Parijzer bevolking, werden de kiezingen verdaagd tot 23 April. Na zijne mislukte manifestatie van 17 Maart vergaderde het volk opnieuw in de revolutionnaire clubs, die doorheen heel Parijs in volle werking waren. De handelingen van het gouvernement werden fel besproken. De oplossing van den arbeid, waarvoor de revolutie had plaats gehad, was verwaarloosd geworden door de mannen in wier handen het volk de macht had overgelaten. En wilde het al het voordeel, dat het uit de revolutie kon trekken, niet zien verloren gaan, was het verplicht zijn lot aan anderen toe te vertrouwen. Eene tweede manifestatie werd dus vastgesteld op 16 April. Zij zou zich wederom naar het stadhuis begeven om eene petitie aan te bieden, die de afschaffing van de uitbuiting van den mensch door den mensch en de regeling van den arbeid zou aanvragen. Deze manifestatie was ingericht door de aanhangers van Louis Blanc. Maar de clubs van Blanqui en Barbès, die meer wilden dan uitgedrukt stond in dezen platonischen wensch, hadden een ‘comiteit van het openbaar welzijn’ aangesteld, dat de verwijdering uit het gouvernement moest eischen van de mannen, die gekant waren tegen de belangen van de arbeiders. Zij sloten zich bij de mani- | |
[pagina 150]
| |
festatie aan. Gekomen voor het stadhuis, werd deze door de gewapende macht uiteengedreven. Ledru-Rollin had daartoe het bevel gegeven en alzoo het gouvernement gered. Van dien dag af schaarde hij zich dus langs de zijde der reaktie. De kiezingen hadden eene overgroote meerderheid van gematigde republikeinen naar de kamers gezonden. De socialisten waren vertegenwoordigd door Louis Blanc, Albert, Lamennais, Victor Considérant. De republiek werd door deze kamers als nieuwen regeeringsvorm van Frankrijk uitgeroepen. De arbeiderskwestie kwam wederom te berde, maar liet de kamerleden koud. Een voorstel van Louis Blanc om een ministerie van den arbeid te benoemen werd van de hand gewezen. De socialistische partijen, misnoegd over den uitslag der kiezingen en die weinig goeds mochten verhopen van de regeering, besloten eene uiterste poging te wagen om eene nieuwe revolutie te verwekken en een gouvernement te benoemen, dat flink den weg der sociale hervormingen zou opgaan. Deze poging zou plaats hebben op 15 Mei. Het volk zou zich naar het Palais du Luxembourg begeven om, zoo was de voorgewende afspraak, eene tusschenkomst te eischen in de Poolsche aangelegenheden, maar in waarheid zou dien dag de regeering omver geworpen worden. Het volk overrompelde de zaal, waar de kamers beraadslaagden en verklaarde de vergadering ontbonden. Op het stadhuis had een revolutionnair komiteit post gevat. Dit alles was vergeefsche moeite. De gewapende macht onderdrukte den oproer en Barbès, die er de ziel van was geweest, werd aangehouden.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 151]
| |
Na 15 Mei moest alle hoop, dat de revolutie van 24 Februari ten goede zou keeren, opgegeven worden. De regeering, op aandrang van een deel der openbare opinie, ontbond de beruchte nationale werkplaatsen. Voorziende welk onthaal dit besluit zou genieten, had zij aanzienlijke militaire krachten binnen Parijs verzameld. En gedurende vier dagen (van 23 tot 26 Juni) werden de werklieden, die te wapen geloopen waren, onverbiddelijk omvergeschoten en nedergesabeld. De reaktie verkreeg toen voorgoed de bovenhand en bereidde Louis Napoleon den weg naar het keizerschap.
Frans Vermeulen. |
|