Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 4(1904)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] Morgen De morgenstond uit vollen mond Bedauwt het veld met zilvren wadem; Hij strooit het goud der zonne rond Verlicht de lucht met rozen-adem. Hoe kunt gij, die nog slapend zijt, Met sterk gemoed uw werk hervatten; Ge zijt het uchtend voedsel kwijt, Dat bezig is zich uit te spatten! Alwat nog echt één wezen is, Ons aller moeder trouw gebleven, Verrept zich aan de bronne frisch Met dub'len moed en dapper leven. Geen vogelken of 't heeft gekweeld; Alhier, aldaar in 't groeiend loover Gesprongen, wijl de zon penseelt Met versche kleur de bloemen over. Onzeker, toch gerust genoeg Om reeds een rijken oogst te raden, Zoo staat de landman 's morgens vroeg, Gespierd, den akker om te spaden. [pagina 37] [p. 37] Hij heeft er 't goud van 't morgenvier Voor ieder zaaiken ingedolven, Dat dijen zal voor brood en bier Tot eene zee van garvengolven. O, denkt ge dat geen dankgevoel In zijne ziele zingt en beiert, Wanneer de zon, haar dagelijksch doel, Het goud geeft waarin de aarde speiert? Spit voort! In uwe hand en roest De spade, die als zilver zindert; En zoo uw bede, die elk moest Belijden, daar zij lijden lindert! Willem Gijssels. Vorige Volgende