Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 4(1904)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] De Morgenridder Een vorstenzoon met forschen stap, De morgen, draaft door 't veie land; Hij won de vaste weddenschap, Zijn vijand vlood allengerhand. De manen van zijn glimmend ros Slaan op en neer als vlamgevloei; Zijn blonde lokken vliegen los, Gestrengeld door het windgestoei. Hoe zwierig hij den horen houdt, Hij toetert luid een heilgeschal, Terwijl zijn mantel lichtend goud Rondspettert als in sterrenval. Met bloemen op zijn weg gezaaid, Festoenen kransend elken boom, Wordt groote lof hem toegezwaaid Opzwellend tot een wondren stroom. 't Is licht, waar hij zijn pracht ontplooit t' Is een gezang zoo frisch van toon, Als wekte 't in het leven nooit Dan slechts voor hem; den vorstenzoon. [pagina 35] [p. 35] Hoor toe, hij zingt nu zelf een lied Voldaan en vroolijk, en er is Geen wezen, ook hoe klein, dat niet En steigert in verrijzenis. Verrijs mijn hart in dees gevoel, Ontdaan van wat geen waarheid heet, Het spoor is klaar en 't edel doel Des ridders ligt voor u gereed. Wees rein, het is geworden dag In louter goedheid, louter glans; Groei in der waarheid groot ontzag, Dat edel gloeit in 't hart eens mans! Willem Gijssels. Vorige Volgende