Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 3
(1903)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 242]
| |
Boeken en TijdschriftenRené de Clercq en Herman Teirlinck gaven ieder een bundel uit, even als verleden jaar, bijna gelijktijdig. De parallel die we, bij 't verschijnen hunner vorige bundels, tusschen deze twee jonge schrijvers hebben getrokken, schijnt ons nu nog heelemaal toepasselijk te zijn. Hun wederzijdsche hoedanigheden vertoonen zich hier hechter, uitgediept, maar hun zelf gelijk gebleven. Ook de tekortkomingen, de schaduwzijden, bleken van den zelfden aard als in het vorig werk. De Clercq is een dichter, ‘een dichter bij de gratie Grods’, dit voelt men wel in deelen als dit ware hooglied van de terwe: De terwe staat te blaaierblekken,
Breêblaarde, en blad op blad gevleid,
Met ijd' le plaatsen, zware plekken,
Vol donkerdikke groenigheid.Ga naar voetnoot(1)
. . . . . . . . . . . .
| |
[pagina 243]
| |
Het verhaal op zichzelf heeft weinig om 't lijf; zijn verloop laat den lezer tamelijk onverschillig. De historie tusschen boer Naessens en zijn zoon heeft nimmer de dramatische kracht om ín ons verborgen snaren te roeren. We wonen al die droeve gebeurtenissen bij en staan ten langen laatste versteld over onze eigen onverschilligheid. - Het zijn de ‘hors d' oeuvres’ die, in dees werkje, ver uit het meest te beduiden hebben. Hierin vertoont de Clercq zich als een wonderlijken opmerker, niet tot in de haarkleine onderdeelen als Teirlinck b.v., maar met breeden, zinnelijk-vreugdigen oogslag; en den onderganen indruk weet de Clerq u uit te beelden in plastische, men zou wanen spontaan opgewelde verzen. Heel zeker: de Clercq is een zanger waarvan de Vlaamsche literatuur heel wat verhopen mag en met genoegen wachten we dan ook op zijn ter perse liggende ‘Liederen voor 't Volk’ met het vast vertrouwen den schrijver hier te ontmoeten op zijn wáár terrein.
Een bepaald en gestaafd oordeel over ‘Het stille Gesternte’Ga naar voetnoot(2) kan men niet vastleggen in de enkele haastige regelen van zoo een overzicht. Noodzakelijk zal deze beschouwing dan ook zeer onvolledig blijven en in zijn gevolgtrekking wat al te absoluut klinken: over dit boek en over de persoonlijkheid van zijn schrijver zou zóóveel te zeggen zijn; - | |
[pagina 244]
| |
maar bezitten wij wel den gewenschten terugblik om dit te doen met de noodige onbevangenheid? ... Evenals in ‘De wonderbare Wereld’ beschrijft Teirlinck weerom alle gebeurtenissen, alle voorwerpen, alle gedoen tot in de allergeringste bezonderheden en laat ons, op die wijze, het leven zijner helden meêleven. Al die kleine, op zichzelf nietige dingen geven aan het werk een teêre, precieuse fijnheid en omhullen het met een lichte waas van geheimzinnige stilte, benauwelijk soms, waarachter de personen zich bewegen als vleeschgeworden schimmen. ‘Het Stille Gesternte’ is ontegenzeggelijk het werk van een kunstenaar; een kunstenaar zóó veerdig als, wellicht, geen ander het is in onze Vlaamsche literatuur. Het is een werk getuigend van veel kunde; daarbij zelfstandig, gansch eigenaardig, al glijdt het ook rakelings langs Streuvels af. Dit boek, lijk alles dat komt van Teirlinck, getuigt van doorwrochtheid, ja van een berekendheid die verstellen; te meer als men bepeinst hoe men hier staat vòor een heel, heel jòng mensch... Ik ben er dan ook niet ver af aan deze opvallende verstandelijkheid de niet bepaald te omwoorden onvoldaanheid grootendeels toe schrijven (waarom het niet bekennen?) die bijblijft na de lezing van dees werk... De buitensporig gedialecteerde, wel wat disparate taal en het somtijds zichtbaar ‘procédé’ kunnen niet anders dan bijdragen om aan het nochtans zoo sierlijke geheel een tamelijk gekunsteld uitzicht te geven.
Van Hugo Verriest, waarvan we verleden jaar | |
[pagina 245]
| |
met innigen eerbied de ‘Twintig Vlaamsche Koppen’ begroetten, verscheen dezer dagen een bundel verhalen, getiteld ‘Op Wandel.’Ga naar voetnoot(3) ‘Ja, Verriest is een dichter, al komt de pastor - pastor Verriest - wel hier en daar eventjes opduiken in het nadeel van de integrale weerde zijner eigenaardige kunst.’ - Zoo schreven we verleden jaar - Nu, in ‘Op Wandel,’ evenals vroeger in ‘Regenboog uit andere kleuren,’ nu méer dan vroeger, overschaduwt de moraliseerende pastor, bijna volkomen, den innigen, roerenden dichter, die Verriest in zijn allerbeste oogenblikken zijn kan. Wel voelt men de warme ziel en den helder-fijnen geest van den heerlijken verteller onder zijn preekende woorden, maar: 't blijft vooral den priester dien we zien waar we den dichter zoeken. 't Zal dan toch wel waar wezen dat alleen hoogst - geniale geesten - als bijvoorbeeld de onsterfelijke Guido Gezelle - den drukkenden invloed van het priesterschap op 't ende tòch te machtig blijven?
Willem Gijssels gaf zijn eerste gedichten uit onder den titel ‘Wandelingen’Ga naar voetnoot(4) Het is een bundel van ongelijke weerde, waarin schoone verzen afwisselen met andere van zeer ondergeschikt gehalte. Het is de ongeschifte verzameling van wat een jong en eerlijk | |
[pagina 246]
| |
dichter schiep en waarin we meer dan een stuk ontmoeten dat wijst op een echt, gezond temperament, ongetaakt door het het jammerlijk hart - smart gerijmel Wel vindt men, hier en daar, een weerklank van Gezelle en soms van Rodenbach - maar die klanken en wendingen waarmeé ons Vlaamsch wierd opgefrischt galmen óveràl door onze letteren! 't Is Vlaamsch niet waar? en waar het in geen flauw ‘pastiche’ ontaardt kan men ze geen auteur heel erg ten euvel duiden... We drukken in dees nummer een vers uit ‘Wandelingen’ over.
Bij den heer S.L. Van Looy verscheen het eerste gedeelte van P. Kropotkin's ‘Wederkeerig Dienstbetoon. - Een Factor der Evolutie’Ga naar voetnoot(5). De Nederlandsche vertaling wierd bezorgd door Mevr. Fanny Mac Leod-Maertens en Dr. Julius Mac Leod, hoogleeraar te Gent, liet het werk voorafgaan door ‘Strijd voor het Bestaan en wederkeerig dienstbetoon’, een rede gehouden, in 1901, op het vijfde Vlaamsch Natuur - en geneeskundig Congres. Wanneer het volledig verschenen zal zijn, denken we terug te komen op dees zeer belangrijk boek ‘nog degelijker dan zijn Autobiographie, hoe heerlijk ze ook is’ ... volgens Georg Brandes. Het feit dat hij niet is teruggedeinsd om zijn naam te verbinden, in deze kwestie, aan dien van Kropotkin, doet ons met méer verlangen dan te voren uitzien naar het verschijnen van Mac Leod's boek over | |
[pagina 247]
| |
natuurkunde der maatschappijen dat verleden jaar reeds in bewerking was. We zijn vooral benieuwd op de gevolgtrekking zijner bevindingen die, in een dergelijk werk, waarschijnlijk veel bepaalder zal uitgesproken worden dan dit het geval was in zijn anders zeer belangrijken leergang over hetzelfde onderwerpGa naar voetnoot(6).
TypenGa naar voetnoot(7) van F. Domela Nieuwenhuis is een verzameling van ‘karakter-studies’, bijgewerkt naar een reeks lezingen gehouden door den schrijver. In zijn voorwoord zegt Nieuwenhuis o.a.: ‘Nu zij opnieuw en wel vermeerderd verschijnen, mogen zij hun weg vinden onder het publiek en als 't ware een spiegel zijn, waarin men zichzelf en anderen ziet weerkaatsen.’ 't Boek is uitgegeven op 't zelfde formaat en papier als ‘De Geschiedenis van het Socialisme’ van denzelfden schrijver.
Van ‘Het Vrij Huwelijk’, de standaard-brochure van onzen medewerker Jacques Mesnil, verscheen een uitstekende Duitsche vertaling, bezorgd door den bekenden Oostenrijkschen schrijver, Karl FedernGa naar voetnoot(8). | |
[pagina 248]
| |
Het boekje is allerbest uitgegeven door den ‘Giordano Bruno-Bund’, wiens beheer bestaat uit: Dr Bruno Wille, Wilh. Bölsche, Kirchbach, Prof. Haeckel, W. Mohs, C. Pehm, Victor Reisner, Dr Eug. H. Smitt, Dr Steiner, K. von Tepper-Laski. Als curiosum en met den weinig hoopvollen wensch iets dergelijks te zien ontstaan in Vlaanderen, geven we hieronder het eerste artiekel der statuten: ‘De Bond heeft voor doel de éenheids(einheitliche) wereldbeschouwing te bevorderen. Deze geldt hem niet als een bepaald voltooid bewijs, maar als een opgaaf, aan wier oplossing bij vorschend en onderrichtend, organiseerend en aansporend meê te arbeiden zoekt. Daarbij komt het hem hier bezonder opaan, de verschillende standpunten tot verduidelijking en zoo mogelijk tot een vereffening te brengen. In zoover bemoeit hij zich ook met éenmaking (Einigung) als hij natuurwetenschap, wijsbegeerte, kunst en aandacht harmonisch tesamensluiten wenscht. ‘De Giordano Bruno-Bund aanziet zich tegelijk als kampgenootschap tegen ‘donkermannendom’ en verknechting’ ... Van denzelfden uitgever, twee zeer belangrijke brochuren; ‘Die Antwort auf die Sociale Frage’ door Wilhelm Russbüldt en een ‘Weckruf an Deutschlands junge Geister,’ door Otto Lehmann. - Beide geschriften hebben de warrensche economie tot grondslag. ‘Vrede’Ga naar voetnoot(9) begint zijn zevende jaargang | |
[pagina 249]
| |
met gewijzigden ondertitel. In plaats van het vrij enigmatisch ‘blad tot bespreking van de praktijk der liefde, orgaan van de Internationale Broederschap’ wordt het nu, eenvoudig, ‘orgaan der Christen Anarchisten.’ Onder Christen-Anarchisten verstaat ‘Vrede’: zij die, als hoogste gezag het eigen geweten erkennend, streven naar een persoonlijk en maatschappelijk leven in den geest van Christus.’ - Niettegenstaande die titelbladrevolutie, blijft de geest van het blad dezelfde als vroeger.
‘Praktisch Socialisme’ door Felix Ortt (fr. 0.12. uitgaaf der drukkerij ‘Vrede’) is een pleidooi voor gemeenschappelijk grondbezit en binnenlandsche kolonisatie. 't Is een beknopte en zeer bevattelijk gestelde uiteenzetting, opperbest geschikt voor de propagande. Bij denzelfden uitgever verscheen nog ‘Aan het arbeidende Volk’, door Leo Tolstoy - een goed verzorgd boekdeeltje aan fr. 0.50. ‘Ik heb nog maar korten tijd te leven, zoo vangt Tolstoy aan, en zou vóór mijn dood tot U, arbeidend volk, willen zeggen hoe ik over uw verdrukten toestand denk en over de middelen door welke gij U zult kunnen vrij maken uit dien toestand.’ Tolstoy maakt een scherpe kritiek op de Sociaal - democratische strijdwijze, vooral met het oog op den landarbeider. Evenmin gelooft hij aan een heilbrengende omwenteling. Voor hem is de eerste behoefte en het eenig middel: het verkrijgen van ‘vrijen grond.’ Om dien te verwerven moet men | |
[pagina 250]
| |
weigeren soldaat te worden, d.i. weigeren bij te dragen tot den gewelddadigen steun van privaat eigendom. Men moet zich voorts onthouden grond te pachten en hem als daglooner te bewerken. Dit moet men niet opvatten als een werkstaking, maar wel als een daad van menschelijke moraal. Men moet zich onthouden van alles wat men als ‘zonde’ heeft leeren kennen. - Tolstoy bespreekt enkele ontwerpen van grondverdeeling en geeft, als zijn persoonlijke meening, te kennen dat het ontwerp van Henry George hem voorkomt als het heilzaamst en het best toepasselijk. Niets is schadelijker voor de menschen, peinst Tolstoy, dan de gedachte dat de oorzaak hunner ellende niet bij hen zelf schuilt maar in hun omstandigheden ... Zoo een mensch of een gemeenschap van menschen oprecht tot zichzelf inkeert en de oorzaken van het kwaad in eigen leven naspeurt, dan zullen deze oorzaken dadelijk gevonden en van zelf vernietigd worden.
S.R. |
|