| |
| |
| |
Trouwen ‘(Uit: Kamertjeszonde)’
... Scherp had me natuurlijk nadenkend aangekeken, zei na een poos: ‘Duidelijk vind ik je niet. Hoé denk jij over het huwelijk?’ - ‘Ik denk’ - vervolgde ik: ‘dat, zooals de zaken nú staan, zooals de boel nu is, dat wil zeggen, precies 't omgekeerde van zooals 't in àlles behóorde te zijn, ik, als overtuigd socialist, geheel anarchistisch te werk moet gaan, om niet mee te doen aan het liegen, het bedrog der burgerlijke anarchisten, die het tegenwoordige huwelijk best vinden. Niemand op deze maatschappelijke mestvaalt heeft het recht mijn huwelijk te sluiten. Wanneer ik zeg: ik neem jou, Maria, Anna of Trees tot vrouw, eenvoudig eerlijk -, dan heeft er iets heiligs plaats waar geen pa's, ma's, oomes, tantes, géen rotte vormen, géen rot ceremonieel, géen bruiloft, géen onwaarheden noodig zijn.’ - ‘Dus jij ben voor de vrije liefde?’ - ‘Loop naar de hel met je vrije liefde. Ik weet niet wàt vrije liefde is. Van vrije liefde - nee maar, godbeterme, kun jij je iets anders dan vrije liefde denken! - van wat jé vrijgeesten, jé verlichten, jé zoodje anstellers vrije liefde noemen, heb ik nooit | |
| |
anders dan gore staaltjes èn damesboeken - malligheden gezien. Dank je! Ik ken geen vrije, geen ónvrije liefde.’ - ‘Zeg 't dan duidelijker. Wat is er dan? Wat dan?’ - D'r is ... d'r is ... 't Is wat moeilijk om hier in de Bar, achter 'n kleintje koffie, over dingen te kletsen die je voor jezelf in 'n geheimzinnigheid, in 'n mysterie, als iets érg sentimenteel-onberijkbaars voelt. Kijk, ik zal is aannemen dat ik verliefd ben, verliefd op een vrouw zooals ik me die droom, (hier begon ik eenigzins te delireeren) - dat wor ik wel nooit, omdat 'r niet van zùlke vrouwen zijn, omdat je je altijd een vrouw fantaseert, fantaseert, fàntàséért zòò ragfijn van leven, zoo één met het teerste doen van je eigen gevoel, dat de werkelijkheid je fantasie bevuilen móét, als een zwanenveer die door modder geblazen wordt - maar, ik zal 't is aànnémen en ook 't geval stellen dat zoo'n vrouw - leelijk mag ze niet zijn, nee, leelijk zou niet kùnnen - minder let op mijn ouwelijk bakkes, m'n rooie haren, m'n rooie snor, - merk je de consequentie van m'n redeneering? - dan op het frissche dat er misschien in mijn leven is, dús, òòk verliefd op mij wordt -, dan zou ik tot haar zeggen: ‘Marie, of Betsy of hoe hiet je -, wil je mijn vrouw worden?’ Dan zou ze natuurlijk, nee, dat zou ze niet - als ze dàt deed, zou 't ook in ééns uit zijn; d'r is geen tusschenweg -, zou ze niet spreken van d'r vader, d'r moeder, of denken aan vriendinnen en po... po... positie, maar ze zou haar hand in mijn poot leggen, zonder meer, met eerlijk, prachtig vertrouwend kijken en we zouden arm in arm, zonder praten, zonder iets te zeggen naar mijn huis gaan. Wonderlijk van aandoening moet 't zijn, wat?, als de sleutel in de kou van 't slot | |
| |
rinkt, als de huisdeur dichtvalt... dan zou ik alle gordijnen neerlaten, licht opsteken vòor, licht àchter, licht in den gang, licht in de keuken. 'k Zou hoopjes kaarsen zetten om de spiegels, het licht weerkaatst zien in 't glas. 'k Zou al de bloempotjes uit den tuin halen, hyacinten, klimop, de twee potten rozen, al 't ever-green - er weer kaarsen tusschenzetten - overal groen, rustige vlammetjes, groén, en we zouen zitten bij elkaar, stil, gelukkig met de groote, geweldige aandoening in onze kelen. Dan zou ik opstaan, wat zeggen, ik weet niet wat, iets dat in tranen verstikt, geen klanken meer zou hebben. 'k Zou mijn handen leggen op haar hoofd, zacht betasten de haren. - 'k Zie 't zóo voor me - en wat zeggen... wàt..., wàt...’ - Scherp zat stil, ik keek naar den grond. Toen nam ik 'n sentimenteel slokje koffie, moe van die literatoren-huwelijksvisie. ‘'t Is toch wel màl, Scherp, dat ik, hier, in 'n kroeg van zulke dingen spreek’, hernam ik na een poos. - ‘Wat doet 't 'r toe,’ zei hij. ‘Ik zie niks van die andere menschen. Zeg, dat zijn wel mooie gedachten. Maar 't gebeurt nooit. Wat?’ - We zaten als twee redeneerende, jeugdige Werthertjes. ‘Nee, 't gebeurt nooit,’ zei ik: ‘D'r zijn geen krankzinnige nette meissies, d'r vergooit zich geen vrouw - ze willen engagement, nou maar zoo liéf, met engagementkaartjes verguld op snêe én samen op 'n kanapee, met de gelukkige pa's, ma's, opoes 'r bij én staande recepties met sherry, madera, schuimpjes, bitterkoekjes én mag-ik-u-feliciteerens? en van-harte-dit, hartelijk-dat, én samen wandelen, dodderig-gelukkig, zoo gelukkig nee maar zoo verliefde, zulleke verliefde mense, zoo'n huwelijk-uit-liefde, met hoogen hoed englacee-hand schoenen en voiletje en opgenomen sleep en dàn vijf, zes | |
| |
maanden, een jaar, twéé jaar vrijen, stiekem in 'n donkere kamer, in 'n hoek van 'n gang - likken, lebberen, voelen, vingeren tot 't meisje vermagert en de jongen pijn in zijn rug krijgt - en als 'r ànderen bij zijn, zoo fatsoenlijk, zoo netjes, zoo opgevoed, zoo welopgevoed - en dan trouwen, rijjen naar 't stadhuis, daar liegen van gehoorzaamheid - volgen - onderhouen -, voor n' vreemden stadhuiskerel, voor n' wildvreemden officieelen idioot, fooien, bruiloftsherrie, den heelen dag bekeken worden door glimlachende getrouwde familieleden, die stilletjes zwijnigheden fluisteren, door publiek dat in de rijtuigen loert of 't n' knappe, lékkere meid is, den heelen goddelijken dag geklets van zatte ooms aan de natafel, geestigheden van 'n verren neef die te veel gezopen heeft, pistaches-geknap, amandelen-gekraak, liefhebberijcomedie met snoepige toepasselijkheden van broers en zusters die zich verkleejen, voordracht van 'n komieken vriend en dan stilletjes wegsluipen, nagekeken door glimlachende, glimlachende familie, gebler-accompagnement van schoonmama, naar 'n hotel, waar de kelners je vrouw beloeren - en zoo de móóiste oogenblikken van je leven verdoen in gemeene, burgerlijke patserij! Bah! Bah! Bah! Verbeel je: ik op zoo 'n kanapee als 'n kelner - ik op 't stadhuis, zoo 'n vent antwoord geven, ik condities - sjaggerend op zóó 'n dag, ik, aangekleed bourgeois, in m'n uren van koninklijke extase, ik een handteekening zetten met zwarte inkt op wit papier als ik gezegd heb, gezegd met zwart van oogen in zwart van oogen: ik neem je tot vrouw! Nee. Dat gaat niet in dézen tijd. Dat verdom ik! 't Is om te bulken van 't lachen!’ - | |
| |
‘Het is wél waar, wat je zegt,’ zei Scherp droomerig: ‘ik herinner me de bruiloft van m'n zuster. 'r Zou kerkelijk ingezegend worden. Dat had 'k nog nooit bijgewoond. 't Gebeurde bij ons aan huis, in de eetkamer. In de kerk hoeft 't niet. M'n zwager smeet 'n glas stuk op ma d'r goeie tapijt en ze dronken kauschere wijn. Toen zongen de rabijn en de voorzanger 'n mopje met d'r gezicht naar het buffet dat in een hoek stond. Ik zag niks dan d'r fluweelen kalotjes, die wiebelden voor de schalen met roomsoezen en de wijnflesschen. Ik was toen véel jonger, begon te gieren van 't lachen. 'n Oom kneep me vinnig in m'n arm, keek me woest aan, viel mee in, in 't gebed. Dat heb ik altijd onthouden. Later heb ik de symbolen begrepen, wel mooi gevonden, maar zulke symbolen worden zou gauw verkruijenierd. 'n Joodsch galmgebed voor 'n buffet, da's iets als een mis in een spoelingsbak.’ We bleven even in gesoes.
‘Toch geloof ik, Alfred, dat je héel zuiver zou kunnen doen, wat je zegt en voor-den-vorm naar het stadhuis gaan. D'r zijn eenmaal straatwegen, reglement, politiebeambten, lui die 't vuil an je deur weghalen - waarom zou je geen formulier teekenen? Wordt je vrouw niet de dupe van alles?’ - ‘Als een vrouw een mán naast zich heeft, is ze sterk,’ koffiehuis-redeneerde ik: ‘Er zullen géen dupes meer zijn, als de stadhuis-eerbaarheid wéggetrapt wordt. Het meisje dat in vertrouwen mijn vrouw wordt staat duizendmaal hooger dan die andere, de fatsoenlijke van de kanapee.’ -
‘Anderen denken zoo niet.’ - ‘Dat is stom | |
| |
genoeg van die ánderen. De komende tijd zal meelijdende verbazing over hebben voor dit stumperig ras, voor die verrekt-eerzame bourgeois, die een maatregel van orde, een onnoozel politiereglement, een peuterig bevolkingsregister dat op centjes en weerbaarheid baseert, verheven hebben tot jé allerhoogste. Zet wat geraamtes naast elkander, geraamtes van gehuwden en óngehuwden! Hahaha! Doet 't jou wat of twee skeletten op 't stadhuis zijn geweest! Daar haal je je schouders bij op. Maar neem 'r twee waarvan je wéét dat ze innig van elkaar gehouen hebben en deden wat zij meenden dat góed, was zonder zich te bekommeren om een stomme bourgeoiskliek - nou, krijg je daarbij geen heimwee, geen lust om te zingen? Wordt 't niet tijd om hardop te zeggen dat er maar één huwelijk is, niet het officieele, niet het kerkelijke, niet het maatschappelijke, maar dát wat door eerlijke menschen in stille kamertjes gesloten wordt? Moeten wij nog langer dulden dat waarlijk - getrouwden nagekeken worden door gekoppeld - rot? Ik weet wel dat jij dit overdrevindt. Maar ík voel 't sterker, hartstochtelijker dan jij. Het is voor mij een simple waarheid, dat het leven voor ons mannen eerst in z'n volrijpheid begint bij de vròúw. Ik ben daarin zóó tot zekerheid gekomen, dat ik niet makkelijk álle argumenten in ééns kan zeggen. Dat gaat zoo altijd. Heb je wel opgelet hoe afgunstig - afgunstig is het woord niet - hoe afgunstig - kwaadaardig'n gezeten koopmansvrouw 'n meid, 'n maintenu, 'n scharrel nakijkt, die met 'n man an de rol is?’ - ‘Natuurlijk.’ - Met wat | |
| |
'n minachting ze praat over die ‘schepsels,’ hoe bang ze zijn - als van 'n schurftig beest - voor'n hoer?’ - ‘Natuurlijk’ - ‘Vin je ze niet verdoemlijk stuitend, die trápjes van eerbaarheid! Is 'r bij 't tegenwoordig contract éénig verschil tusschen vrouw - zus, vrouw zoo’? - ‘Da's weer 'n paradox!’ - ‘Nee, niks geen paradox. Alles wórdt gekocht of koopt. Je kunt de dingen in een rotte maatschappij niet uit d'r verband scheuren.’ - ‘Nou, nou, nou! Denk eens an je moeder, je zusters.’ - ‘Jawel. Dat is me weer zoo 'n dooddoener van 't jaar nul. Als ik, wat de ploerten noemen, een onecht kind zou zijn, met vader of vaders onbekend, zou ik m'n moeder geen greintje minder respecteeren en van m'n zusters zou ik gewoon als ‘broer’ blijven houen als ze, om niet van honger te krepeeren, voor hoer zaten. ‘-’ Onzin! Nou sla je door. Nou kléts je! ‘-’ Nee jij kletst! Geen vrouw is voor haar plezier hoer. Ze is ziek of ze doet 't om te eten. Niewaar? ‘-’ of te lui of te hysterisch! ‘-’ 't Eerste is 'n burgerzwans - kletspraatje ... ‘-’ Dankje ‘-’ ‘Hysterie is ziekte. Zieke menschen moet je niet minachten, als maatschappelijk toeval je zelf gezond bloed heeft gegeven. Blijft dus over de noodzakelijkheid om te eten, laten we zeggen te vreten. Is dat schánde? Wat is schandelijker: met volle maag bij een hongerige hoer komen, of je prostitueeren met honger?’ - ‘'t Is allebei gemeen.’ - ‘Dat kan je hiér gemakkelijk zeggen, kalfskop, hier in 'n aangename kroeg. Nee, papa, alles slaat terug op deze dierbare bourgeoisie die gebouwtjes van eer en schande heeft opgetrokken. Ik vind het verkoopen van je lichaam, | |
| |
zie je, het verkóopen, zoo iets afschuwelijks, dat ik het grootste medelijden heb met hoeren en het noodlot van haar beetje arm leven. Maar als man heb ik hetzelfde ‘respect’ voor ze, dat ik heb voor álle mercantiele vrouwen, voor vrouwen met uitzet, voor vrouwen die hengelen naar een titel - je weet wel, het huwbare zoodje! Wat is er voor onderscheid? Wat? Is ontwikkeling niet aan geld gebonden, maatschappelijk toeval, maatschappelijk onrecht, maatschappelijke diefstal? Wordt de dochter van 'n erg hoogen, erg - rijken ‘meneer’ verleid door 'n koloniaal, die over zes weken moet uitvaren? Trouwt 'n kolonel (da 's me 'n hooge!) met 'n keukenmeid die niet schrijven kan? Zit het heele huwelijk, de heele eerbaarheid van vandaag niet vast aan de stinkende sociale toestanden, aan’ ... - ‘Hahaha! Hahaha!’ - ‘Waarom lách je nou?’ - ‘Wel jij redeneert zoo grappig! Van je ideaalhuwelijk, je kaarsen en je bloempotten, ben je verzeild geraakt in je eewig socialisme. Wil je een grocci? Aannemen! Twee groccies!’ - ... ‘Of je 'r nou om lacht, stom groen, bourgeois - factus, stommeling!’ ... zei ik heftiger. (O, als je in 'n koffihuis begint te redeneeren, komt 'r geen eind an) ‘of je 'r om lacht de redeneering is juist. En als 'k zoo lang gekletst heb is 't om jou te overtuigen. Anders niet. Wat ik bewijzen wou, héb ik bewezen: er is géen huwelijk meer - er is een normale, geziene, erkende, eerbare koppeling, per contract op 't stadhuis - verder zijn er egoïste, stompe, bruute, dierlijke mannen, zieke vrouwen én vrouwen die haar jong lichaam moeten exploiteeren tot de | |
| |
maag die ze dwong, ze in de snijkamer brengt. Er zijn uitzonderingen, waarschijnlijk, maar ik ken er geen. In onzen ‘stand’ heb ik nooit anders gezien, nooit, nooit, nooit! Jouw zuster heeft zeker 'n bruidschat meegekregen?’ - ‘Mijn zuster? Da's olie in jouw vuur. Die is geschadjent. Hahaha!’ - ‘Wat is dat?’ - ‘Wel, alles ging schriftelijk. Ze had m'n zwager nog nooit gezien. De oudelui bepaalden de condities, de koopsommen. Toen zagen ze elkaar, waren twee uur later geëngageerd, drie dagen later verliefd, twee maanden later getrouwd.’ - ‘Nou zijn ze zeker érg gelukkig?’ - ‘Jawel. Werkelijk gelukkig.’ - ‘Natuurlijk. Dat lapt 'm de ongewoonte. Een wildvreemde duif en doffer paren ook opperbest.’ - ‘Gek! Als 'n ander me zoo iets zou zeggen, zou ik kwaad worden.’ - ‘Ook uit gewoonte. We hebben werkelijk moeite, Scherp, om eerlijk te zijn. We zitten zoo dik in de leugens.’ - ....
Koos Habbema
|
|