Een rijtuig ratelt voorbij; en de kap schijnt door den mist heen als een waterplas. De glimmende, hooge hoed van den koetsier wordt ook door een licht - tongetje gelikt.
Een oude man met zilveren baard komt langzaam aan, en er druppelen zilvertinten over zijn borst; kleine kinderen, hand aan hand, gaan achter hem: de zon breidt aureolen om de blonde kopjes.
En allen kregen den kus van een zon, die men niet zien kan.
Hier komt de vrouw met ballonnekens aan: van alle soorten, meelwitte, citroengele, wijnroode, oranje, indigo, purper, allemaal bengelend aan een staak, als een druiventros: en daarop het zonnegetintel!
Drie pompiers met koperen helmen dragen hun hoofden als schitterende fakkels op hun schouderen; de pluim van een gardecivieken-shako krijgt purpergroene glansen; de rooië hoeden van jonge vrouwtjes schetteren als de scharlaken kam van een haan; een rijwiel snort voorbij, en 't wentelende wiel schiet gensters; de zon gooit haar glanzende schijfjes op allen zonder kiezen, en de bedelaar daar, met zijn oude vettige jas, wordt door haar gevernist en gepoetst even goed als de schitterende gardevil met zijn zilveren strepen en blinkenden sabel.
De hooge hoeden worden talrijker en talrijrijker: de kachelbuizen wandelen op en neer, met een zoo voldanen glans in hun gladheid als wisten zij dat 't heden Zondag is.
De blinkende voeten drentelen aan; de rij-