Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 2
(1902)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 77]
| |
Over de Noodzakelijkheid eener Sociale OpleidingI. RechtvaardigheidZoodra de mensch in den loop zijner verstandelijke evolutie de ongegrondheid van godsdienstige en bovennatuurlijke bijgeloovigheden inzag, verwierp hij het absolutum, dat tot dan als basis der moraal had moeten gelden en zocht de zedelijke drijfveer van zijn handelen in zichzelf. Het streven naar gelukzaligheid hiernamaals ging dood en het ideaal der voortreffelijkheid werd voortaan gezocht in de harmonie tusschen de normale ontwikkeling der eenlingen en de noodzakelijkheid hunner voortdurende samenwerking tot behoud en vooruitgang van het organisch geheel. Van lieverlede breidde de mensch zijn medegevoelen uit in ruimer kring, daar hij eindelijk begreep een volkomen afhankelijke cel te zijn van het groote superorganisme: de maatschappij. De solidariteit, verheven instinct overgeërfd van zijn voorouders, de sociale dieren, werd de bewuste verzuchting, de beredeneerde gedragslijn, die voortaan zijn handelen zou beheerschen. Geboren uit de zucht van al de individuen naar volledige ontplooiing van al hun levenskrachten en volkomen ontwikkeling van alle kiemen en vermogens, kan deze solidariteit slechts opgevat worden onder beding van volstrekte zelfstandigheid en onverdachte rechtvaardigheid voor al de verbonden eenheden; het bestaan | |
[pagina 78]
| |
der maatschappij is afhankelijk van de solidariteit der menschen, maar de eenige reden - van - zijn dezer laatste is de rechtvaardigheid. De rechtvaardigheid is het hoogste goed waartoe de menschheid zich kan opvoeren, zij is de opperste bloeseming, de hoogste levensbloei der liefde, die de mensch gevoelt voor zijnen evenmensch. En zoo het waar is dat de moreele behoefte van ons gevoel en onze logische behoefte van causaliteit door eenigen godsdienst dient bevredigd, zoo kan die godsdienst niet anders zijn dan de verheerlijking van dit verheven ideaal van goedheid en menschelijkheid. Een begeesterend genieten komt mijn ziel bedauwen als uit den zachten schemernacht van het geheugen de helden ontwaken, die wilden wat was recht en langs de breede baan van mijn verbeelding hun koene daden gaan, belichaamd en bezield in statig ontzag-wekken. Dan voel ik hoe in mij een eeuwige liefde zingt voor al wat recht is. Van geestdrift overstelpt leid ik de nagedachtenis dier helden in het tempelhuis mijner streelende vereering, ik zet ze neer op het altaar mijner hooge bewondering om haar te koesteren in 't liefdelicht van mijne diepst genegenheid, zoo lang en zoo innig!..... Maar als in aaklig spookgedans het onrecht langs mijn zinnen glijdt, dan zet in mijn gemoed een woesten storm op van wilde woede en vlammen-haat, die woelt en raast en kookt en hamerslagen bonzen doet in de opgeruide hersens. Dan wensch ik te vernielen het leven dat op onrecht tiert, te verdelgen de beschavingdie onrecht huldigt en | |
[pagina 79]
| |
onrecht kweekt. O, mocht in het land waar onrecht heerscht de lauwe berusting der lijders overslaan in laaien opstand-gloed en zetten 't al opeen in éene wilde woestheid, een chaos, een ontzettenden verbrijzelings - nacht, waaruit Go din Rechtvaardigheid in heller glans weeropstijgt. Het leven weze dan een kalme zee gelijk van vredig - kabbelende wateren, waarop in vroolijk spel de zon haar blijde schittering giet; het weze dan één zaligheid, één eindelooze wijdheid waar hemel - verrukking doortintelt de lucht, waar zachte mijmer - droomen wonnig om mezweven en neuriën een hooglied van wijd - uitstralende menschenliefde. Ach, kon ik mijn begeesterende Godin bezingen in een betooverend, goddelijk lied, verheffend alle harten in heerlijke verteedering, die iedere verzuchting, elken wil en elke daad zou drijven tot haar!...... | |
II De toestandDe wereld baadt in onrecht. De grond, onze goede Almoeder Aarde, die allen toebehoort en die de groeiende massa spijst, het pand van 's menschen voortbestaan, ligt grootendeels ongebruikt, bemachtigd door de grooten der wereld, die ook de rijkdommen, door den arbeid van allen gewonnen, in hun bezit hebben opgestapeld. Uit dezen weergaloozen roof ontstond de burgerlijke samenleving, onmenschelijk hard en wreed voor hen die hongeren en lijden, bedorven en verrot tot in haar kleinste deelen. Door hun macht over de levensbehoeften konden de bezitters beschikken over het leven der men- | |
[pagina 80]
| |
schen en was het hun mogelijk zich als heerschers aan te stellen. Om den buit secuur te bewaren, te vermeerderen en in vrede te genieten en om een schijn van gerechtigheid aan hun misdaad te geven, hebben zij regeeringen en wetten ingesteld en zich openlijk uitgeroepen tot handhavers van orde en zedelijkheid. Zij hebben hun roof verschanst achter soldaten, gendarmen en politie. Maar, om zulk afschuwelijk bedriegerswerk in stand te houden moesten de gezonde rede en het rechtsgevoel der menschen verduisterd en op den dool gebracht. De heerschende standen hebben er zich op toegelegd den geest der menschen te verwarren door duizend vooroordeelen, zoo onder ekonomisch als onder genetisch oogpunt, zoo op het gebied van kunst als van wetenschappen, maar vooral op moreel, sociaal en wijsgeerig terrein. De moraal hebben zij verpest door de leer van het mijn en het dijn, het recht door de wet der wedervergelding, zij hebben de huwelijks-leugen, de politieke en staathuishoudelijke leugen benevens tallooze godsdienstige leugens in de zeden doen dringen, zelfstandigheid hebben zij vernietigd door het inplanten van slaafsche onderdanigheid. Geen broederlijkheid meer onder de menschen en geen liefde. De levens gaan voorbij in dorren sleur van machinale doening bij koortsig schrafelen voor nog en meer. ‘Verdienen en vergaren’ is het ideaal der moderne volkeren, die de moraal van den geldzak zijn toegedaan. Veel ellende wordt hier verduurd, ontzaglijk veel geleden. Bij tienduizenden vallen de slachtoffers van ziekte en ontbering. De | |
[pagina 81]
| |
paria 's tobben en zwoegen zich dood.....en ze lijden honger! Wie zal ze begrijpen de smart der vertwijfeling van die duizenden en duizenden die smeeken om werk wijl hun vrouwen en kinderen sterven van gebrek? Dag-in, dag-uit, elk uur en elke stonde danst het beeld van het moreel, verstandelijk en ekonomisch failliet den beuzelenden bezitter onder de oogen als een benauwende nachtmerrie en toch houdt hij niet op te vergooien wat de stervenden gemissen. Én dat dit alvermogend volk, die droevig onbewuste massa slechts te willen heeft, dat een zuchten van haar forschen adem dit ziekte-schimmel onzer arme aarde kan verstrooiën in den wind, dat een beven van haar krachtig lijf het vermolmde gebouw dier oude beschaving kan leggen in puin. Wat roert ze niet? De massa is onontwikkeld en onbewust. Ze zijn zoo schaarsch de lieden die meevoelen wat de verdrukten onderstaan, die in het heldere licht van het bewustzijn de oorzaak zien van al dat leed en weten wat te doen staat. Zoo schaarsch zijn de uitverkorenen die kracht en gelegenheid vinden om dit opperste vraagstuk in gansch zijn uitgebreidheid te ontleden en te overwegen. Niet talrijk zijn de bewusten. Onbewust zijn de rampzalige loonslaven veroordeeld om gedurende twee derden van den dag hun geest in machinalen arbeid te vermoorden en die, teruggekeerd in hun vunzige krotten, geen andere behoeften kennen dan eten, drinken en slapen, geen andere verzuchting, dan de prikkeling, die alcool verschaft. | |
[pagina 82]
| |
Onbewust zijn de onbloedige burgerluidjes, levend in gedachtenlooze voldaanheid over hun eigen bekrompenheid. We doelen den hatelijken rentenier, die er gekomen is en die de zwoegers te meer veracht omdat hij eens tot hun stand behoorde; op den drogen winkelier en den vetten varkens-slachter, op den gemelijken rond-de-cuir en den schoolmeester die genoeg weet, op den dwazen sabelsleper die van uit de hoogte saluutjes uitdeelt en op meer ander nette menschen, die 's noens en 's avonds in de herberg samenkomen, om hun ‘bestjes-met-suiker’ te genieten bij wat praten over den koers der Brusselsche loten of het weer van den goeiën oûwen tijd. Voor die slapers-waar-ze-gaan is denken te lastig, hun vrijë uren worden ingenomen door rooken, drinken, fietsen en whisten. Zij zijn hoogstens bevattelijk voor herberg-politiek of begijnen-sociologie om den tijd te verslinden. Hun persoonlijkheid is die van een zeekwal, ze drijven op den stroom, die hen meevoert Men late ze in vrede vlotten...... Den uitersten graad van onbewustheid treft men aan bij de onschuldige dilettantjes-in-litteratuur, de would-be profeetjes, de waanwijze grootsprekertjes, die 'n hekel hebben aan stellig weten, die verkiezen zich de dingen te verbeelden naar eigen zin en verlangen en de litteraire gissingen, die bij geval door hun leêge droomers-hoofden vliegen, voor waarheid zoeken aan den man te brengen. Laat die snoeshaantjes van 'k zou wel willen groot zijn ook maar vlotten, ze zijn even onbevattelijk voor het idee als hun suffende vaders en ooms die-er-goed-op-staan, 't zijn | |
[pagina 83]
| |
kinderen met groote-menschen-gezichten, zuigelingen lijdend aan den oûwen-man. Gevaarlijk voor het idee zijn de hart- en hersenlooze half-bewusten, die mits betaling, dagelijks de burgersbladen volkwijlen met bestelde misselijkheden, die de eeuwenoude leugens en de ontzedelijkende moraaal der verdrukkers telkens met nieuwe sausen opknappen om de openbare opinie te verschalken en te verderven. Zij zijn de kwade geesten, de gehuurde demons, die den volksgeest morphiniseeren en verslaafschen, de verraders van hun broeders-in-den-nood, die hun krachten te koop stellen ten dienste der ongerechtigheid. Verloren in dien warboel van verdrukten, onverschilligen, hebzuchtigen en gewetenloozen, leven de menschen van goeden wil, die in waarheid ditzelfde, opperste ideaal betrachten: de verwezenlijking der rechtvaardigheid in de maatschappelijke betrekkingen. Hoe jammer dat velen van hen, onbewust, de maatschappelijke toestanden beschouwen als noodzakelijke, onveranderlijke verschijnselen, die slechts na langen, langen tijd en met groote behoedzaamheid eenigzins kunnen gewijzigd. Anderen hebben met het beste van hun wezen de overtuiging gevoed dat het uit moet zijn met de lijdensgeschiedenis der menigte en dat de zaken een andere wending kunnen en moeten nemen, wanneer een krachtige werking de menschen zal bezielen met het klaar besef van hun macht en een geweldig willen van hun recht. Wanneer we ook uit dezen groep de halfslachtige apportunistjes afzonderen, | |
[pagina 84]
| |
die aarzelen recht-door-zee te gaan omdat zij een oogenschijnlijken achteruitgang door reactie-wetten vreezen, en de vreesachtige dralertjes, beducht voor de gevaren aan een manmoedig optreden verbonden, dan rest ons een kleine schaar van willende kerelen, die eerlijk en fier, bij genereuze opwelling van remen opofferingsgeest, hun leven maken tot éen machtigen worstelstrijd voor het recht, genietend de hoogste voldoening in dit verheven altruïsme. Of deze laatsten bewust zijn? Volgens onze (persoonlijke) opvatting van ‘bewustheid’ zijn zij het niet allen. Velen zijn slechts geloovigen. Hun overtuiging is niet stuk voor stuk opgebouwd na studie en overweging, zij hebben haar in haar geheel opgenomen en bezitten slechts ten deele dien onmisbaren voorraad van kennissen die ons voorlichten bij het onderzoek naar het ‘waarom’ van wijsgeerige en sociale opvattingen. In weerwil van hun hooge moreele waarde bespeurt men bij vele overtuigden gemis aan sociale opvoeding. | |
III. Sociale opvoeding. -Indien wij verlangen dat de onvermijdelijke revolutie zich verwezenlijke met doordachten geest en niet onder den druk van het blinde instinct, moeten wij menschen vormen, die bewust weten wat zij willen, welke middelen zij kunnen gebruiken en welke klippen zij moeten vermijden. De sociale opvoeding dringt zich op. | |
[pagina 85]
| |
Het is toch niet genoeg als een geloofs-artiekel aan te nemen, dat alle maatschappelijke kwalen voortspruiten uit de erkenning van privaat bezit en dat al ons streven dient gericht op het gemeenschappelijk maken van grond en productie-middelen. Opdat de geesten deze waarheden onbewimpeld in zich opnemen en vasthouden dienen zij vooreerst gezuiverd van de dwalingen door de burgerij zorgvuldig gekweekt en onderhouden. Verder moet elk individu, door een geheel van vast- aansluitende redeneeringen, zichzelf van deze waarheden kunnen overtuigen en in staat zijn elk verschijnsel van het maatschappelijk leven te toetsen aan zijn ideaal van sociale rechtvaardigheid, zoodat hij in elke gelegenheid juist zoo handelen kan als strookt met zijne overtuiging. Het eerste werk der sociale opvoeding is een schoonmaak. De spinraggen godsdienst, vaderlandsliefde, eerbied voor wet en gezag, geloof in de politiek worden uit de hoofden gevaagd, want de hersens dienen zuiver te wezen ter ontvangenis van rationeele opvattingen over den mensch en de maatschappij. Het hart moet gezuiverd van het droogstoppel-humeur en de onverschilligheid van den wroeter-om-geld, verteederd en in Zondags-stemming gebracht, gesmukt met bloesems genereuse broederlijkheid en heilige zucht naar ontslaving. Het opwekken en veredelen dier humane gevoelens is de taak der kunst. Ten onrechte wordt soms beweerd, dat onze intuitie volstaat om de ingewikkelde vraagstukken van wijsbegeerte en sociologie op te lossen. Reeds in een vorig artiekelGa naar voetnoot(1) wezen wij er op hoe onmachtig de | |
[pagina 86]
| |
intuïtie is om uit een melgelmoes van waarschijnlijkheden en dwalingen de waarheid te onderscheiden en hoe slechts na eeuwen vlijtig onderzoek de eerste vermoedens der waarheid zich tot wetenschappelijke kennissen hebben ontwikkeld. ‘De waarheid, zegt Marc Guyau,Ga naar voetnoot(2) is niet wat men voelt of ziet, zij is wat men uitlegt, wat men verbindt. De waarheid is een synthesis, hetgeen haar onderscheidt van de gewaarwording, van het ruwe feit; zij is een bundel van feiten. Zij put haar stelligheid en haar bewijs niet uit een eenvoudigen toestand van bewustheid, maar uit het geheel der verschijnselen, die onderling samenhangen en elkaar ondersteunen. Een steen vormt geen gewelf, noch twee noch drie steenen; zij zijn allen noodig, zij moeten elkander schragen. Indien men eenige steenen uit het gewelf rukt, zal het gansch ineen storten: zoo is de waarheid, zij bestaat in een solidairiteit van alle dingen. Het is niet genoeg dat eene zaak duidelijk zij, om een waarachtig wetenschappelijk karakter te erlangen moet zij uitgelegd kunnen worden.’ Kennis is de macht die de menschen bewust maakt. Waar de onwetende is blootgesteld aan bevestigingen zonder grond, bezit de ontwikkelde een vasten steun van gegevens om zich van de waarde zijner beweringen te vergewissen. Hij heeft een helder bewustzijn van zijn persoonlijkheid, vat de gebeurtenissen buiten zich met doorzicht en kan in elke gelegenheid | |
[pagina 87]
| |
zijn handelen aanpassen aan de eischen door zijn zedelijken vorm gesteld. Zijn weten, en vooral de kostbare gewoonte die hij verkregen heeft recht-door te denken en geen gegevens over het hoofd te zien, geven hem dadelijk inzicht nopens de vraagstukken van maatschappelijke rechtvaardigheid, die het leven voortdurend voor zijnen geest brengt. In het hooger vermelde artiekel hebben wij aangetoond dat de moderne wijsbegeerte en sociologie dienen rekening te houden met de gegevens der bijzondere wetenschappen. Het ligt dus voor de hand dat wetenschappelijke kultuur een onmisbare voorbereiding is tot de sociale opvoeding. Wel mag men, zooals Carpenter gedaan heeft, de betrekkelijke waarde der wetenschappen vaststellen, men moet niettemin erkennen ‘dat haar wijze van werken noodzakelijk is, omdat de menschelijke geest zich alleen langs dien weg van de feiten kan rekenschap geven’Ga naar voetnoot(1). Met recht beweert ook die schrijver dat de moderne wetenschap een grove fout begaat, de wereld alleen te beschouwen onder het droge licht van het intellect en uit abstract oogpunt van de betrekkingen der dingen. Wij moeten de wereld zien van het standpunt van wezens, die hun plaats hebben in de wereld -harmonie, met het oog op ons aller geluk. De moderne wetenschap beoogst dikwijls alleen meer rijkdom voor de bezitters en gemakkelijker verdelging van het proletariaat, zij heeft van de zedeleer een nuttigheids-vraagstuk gemaakt en de | |
[pagina 88]
| |
Staathuishoudkunde ontdaan van alle begrippen van rechtvaardigheid en menschelijkheid. Voor ons bestaat echter de zending der wetenschap hierin, dat ze de menschen toont wat hun leven beter en gelukkiger maken kan en hun voorlicht bij het onderzoek van zedelijke en sociale vraagstukken. In dien zin opgevat zal de wetenschappelijke ontwikkeling door haar ontbindende kracht de hoofden zuiveren van dogma's en bijgeloovigheden; zij zal een dam zijn tegen den vloed van leugenen waarmee priesters, wetgevers en dagbladen de wereld overstroomen. Door haar zal de massa zichzelf en de wereld leeren kennen, en komen tot het bewustzijn van eigen macht, dat, heldenmoed en heldendaden schept tot verwezenlijking van waarachtige vrijheid en gelijkheid. Zij zal ons leeren bij een toekomende slechting en heropbouwing der maatschappij slechts het mogelijke te beproeven, maar dan ook al wat mogelijk is. Om deze redenen moet de breede, humane wetenschap de grondslag zijn der sociale opvoeding, zij moet het vertrekpunt worden van elke redeneering op wijsgeerig en sociaal gebied, de toetsteen van elk gevoel en van elk produkt der verbeelding. Wie dit onmisbaar criterium mist, laat zich leiden door het toeval. Niet uit objectieve waarheid nopens den mensch, de maatschappij en het midden is zijn overtuiging gegroeid, maar uit overwegingen van subjectieven aard, die zich doorgaans bevinden onder den invloed van een barbaarsche opvoeding een verkochte, verrotte pers en een hoogst bevooroordeelde omgeving. Kennis is het levenssap van elke | |
[pagina 89]
| |
overtuiging, ons rechtsgevoel zou moeten zijn als een edel orgaan dat dit levenssap ter loutering opneemt en over het leven uitstort in stroomen menschelijkheid. In de sociale opvoeding der menschen van goeden wil ligt de kracht, die de vermolmde instellingen der moreel-ziekelijke burgerij zal verdelgen. Daarom is het een verheven taak het volk te onderrichten en verdient de sociaal-pedagogiek onze bijzondere aandacht. De talrijke inrichtingen van hooger onderwijs voor het volk die zoo wat overal door privaat initiatief in het leven worden geroepen, bewijzen dat de noodzakelijkheid van volksonderricht algemeen gevoeld wordt. Daar deze inrichtingen pas hun proefjaren ingetreden zijn, spreekt het als van zelf dat zij op volmaking wachten. De meeste bestaan nog om zichzelf; zij schijnen over hun werk voldaan, wanneer elk akademisch jaar door een behoorlijk aantal lessen wordt gevuld. Het doel van het onderricht, de keus der onderwerpen en hun verband, kortom het beredeneerde grondplan dat de richting moet aanwijzen, herhalingen en noodeloosheden vermijden, de hoofdzaak, die voorafgaandelijk aan een grondige bespreking diende onderworpen, schijnt geheel vergeten. De keus der leerstof wordt overgelaten aan het persoonlijk goedvinden der leeraars die - dikwijls slechts voor een enkel jaar - hun medewerking hebben toegezegd. In deze voorwaarden gegeven, levert het volksonderwijs ons dunkens niet al het nut op dat het zou kunnen opleveren. Wij mogen niet uit het oog verliezen, dat ons publiek slechts beschikt over beperkten tijd en beperkte krachten. Wij | |
[pagina 90]
| |
kunnen aan de massa niet alles onderwijzen, daarom moeten wij haar alleen het onmisbare en het beste voorbrengen. Het mag niet zijn dat de keus der leerstof aan het toeval wordt overgelaten. Wanneer wij de sociale opvoeding van het volk beoogen zal onze leerstof bestaan uit de wetenschappelijke, wijsgeerige en sociologische kennissen, die onmisbaar zijn tot grondvesting eener bewuste, maatschappelijke overtuiging. Wij zullen ons verder moeten gelasten met de gevoelsopleiding, die haar middelen put in de scheppingen der kunst. Wie de leergangen voor zichzelf onvoldoende acht kan voortgeholpen worden met geschikte, bibliographische aanduidingen. Voor jonge krachten is het al een heele stap vooruit zich te kunnen oriënteeren in den doolhof der wetenschappelijke en artistieke voortbrengselen, het is al een heele tijdwinst in dien warboel van uitstekende, minderwaardige en onbeduidende werken, de beste te kunnen vinden. Eenieder die zich aan eigen studie begeeft voelt behoefte aan een goede bibliographie, die hem den weg wijst en hem het tijdroovende zoeken spaart naar het degelijke en het beste. Een goed werk blijft te verrichten: het samenstellen eener keur-bibliographie voor voortgezet zelfonderricht. Daarmee hebben we echter nog niet geheel onze meening uitgesproken over de leergangen van hooger onderwijs voor het volk. Het is jammer dat de verschillende onderwerpen dezer leergangen zoo weinig betrekking hebben met elkaar. Zij zijn doorgaans zoo verscheiden dat het publiek ze moet beschouwen als op zich zelf staande verschijnselen zonder verband. | |
[pagina 91]
| |
Wij zeggen: dat is jammer. Men heeft toch geen huis gebouwd wanneer men het dak, de keuken en een paar kamers nevens den kelder plaatst. Zoo ook zullen de bouwmaterialen eener wereld-beschouwing nooit aanleiding geven tot een flinke eenheid, wanneer ze ordeloos door elkaar worden gesmeten. De verschillende onderwerpen onzer leergangen voor sociaal onderwijs moeten éen zijn door hun onderling verband en hun veelzijdig in-elkander-grijpen. Indien we nu ook de gewone leerwijze mochten kritiseeren zouden we zeggen: de kursussen hebben te veel het karakter van voordrachten en te weinig dat van gesprekken. Zoo de lessen verlevendigd werden door vragen en gedachten, gewisseld tusschen leeraar en publiek, dan zou de eerste ras gevoelen of zijn stof voldoende voorbereid was, of zijn wijze van voordragen interresseerde, of hij op zekere oogenblikken niet te duister, op andere niet te langdradig was enz. Er zou meer voeling meer intimiteit tusschen den lesgever en de toehoorders zijn, deze laatsten zouden werkelijk weten wat hij hun wilde leeren en niet heengaan met een dosis verwarde kwalijk verteerde kennis die zij misschien gedeeltelijk, misschien in het geheel niet onthouden. Wanneer men zelfs bij het aanwenden dezer leerwijze het getal toehoorders meest beperken, zou het geleverde werk aanzienlijker en degelijker zijn. Oppervlakkig werk haalt heelemaal niets uit. Het komt er toch niet op aan de menschen te laten gevoelen dat er wetenschappen bestaan, maar het doel is wel hun de onbillijkheid der maatschappelijke toestanden en de mogelijkheid eener betere wereld te doen beseffen. Zoodra dit doel bereikt is en zoodra de werkers bewust zijn van hun recht op | |
[pagina 92]
| |
bevrediging van behoeften, bewust van hun wil en van hun kracht, is het uit met heerschers en uitbuiters, dan zahet ontslavingswerk niet meer lijdzaam worden toeverl trouwd aan politieke belovers, de massa zal opstaan en nemen wat haar deel is. De sociale opvoeding dringt zich op, de sociale opvoeding gesteund door de vrije, humane wetenschap, bezield door begeesterende kunst.
Dirk van den Eik. |
|