Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 2(1902)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] Sonnetten. I Hoog rees bij avondsching de spitse toren, het zonrood rustend op den grijzen top; en hooger droeg 'k mijn ziel den goden op waar de eeuwge Hei haar eeuwge beê laat hooren. De laatste werkers gleden zacht de voren van 't rustend veld langs, met gebogen kop, een stil-gedempten groet in d'engen krop voor wie hen in hun eenzaamheid komt storen. Om heel hun wezen hing 't onbreekbre snoer: die eenheid van den grond met hunne droomen, en geur van elzen, heide en sparreboomen in 't slierend windje dat hen ommevoer. Toen kuste ook mij de Heide, in eenen lach vol stillen weemoed, na dien schoonen dag. 1898. [pagina 44] [p. 44] II Gij naamt mij toen vol liefde bij de hand en bracht me weer op lang vertrouwde wegen: de zon schong hoog en over 't heerlijk land kwam de eeuwge schoonheid dieper neergezegen. 't Was op de Heide een wonderlijke zegen: Nieuw leven rees alom bij elken stand; door naamloos heil voelde ik mij voortgedregen doorheen die zee van weelde, in 't gulden zand. Dan wendde ik plots mij van die pracht tot U, waarrond al't schoone in wilden hartstocht dwerelt, mijn groote god, bezieler dezer wereld! Toen voelde ik heel mijn zijn vergaan in U, en smachtend dronk ik eindlijk, in een knieling, het Leven uit uwe oogen vol bezieling! 1901 Siska van Daelen Vorige Volgende