neerlandistiek te steunen; anderzijds wil ze nieuwe aanvragen honoreren uit sterk opkomende gebieden als China, India en Brazilië. Waar liggen de prioriteiten? In landen waar we historische (taal)banden mee hebben, of juist in de nieuwe opkomende landen waarin alles nog opgebouwd moet worden? Moet men minstens één afdeling neerlandistiek per EU-land handhaven? Moet men op langere termijn naar een Europese aanpak? En vooral: bestaan er over enkele jaren nog wel herkenbare afdelingen Nederlands?
In ieder geval vond Frits van Oostrom dat het tijd was voor een veranderde verhouding tussen de intramurale en de extramurale neerlandistiek. In plaats van een hiërarchische relatie tussen beiden, moet er een echt partnerschap groeien, vond hij. Intramuraal en extramuraal moeten elkaar wederzijds voeden.
En dat gebeurde ook tijdens het succesvolle colloquium. Iets meer dan de helft van de sprekers waren niet-moedertaalsprekers van het Nederlands; er waren twee keer zoveel sprekers van buiten als van binnen de Lage Landen. De tijd dat de extramurale neerlandistiek stiefmoederlijk behandeld werd, is dus echt wel voorbij. Dat bleek ook uit de verschillende boeiende lezingen die er werden gegeven. Tijdens de themabijeenkomsten groeiden er spontane samenwerkingsprojecten tussen intramurale en extramurale instituten, en tussen extramurale instellingen onderling. Zo kwam een groep neerlandici uit Slowakije, Oostenrijk en Roemenië een gezamenlijk project voorstellen rond taal- en spraaktechnologie en hoe die gebruikt kunnen worden ter bevordering van de interculturele dialoog. Er werd tevens onderzoek gepresenteerd waarin vertalingen van Nederlandse auteurs in diverse talen (Duits, Engels, Frans of Spaans, Italiaans, Roemeens en Portugees) onderling werden vergeleken en waarin ook de vertaalcontexten en -circuits naast elkaar werden gelegd. Bovendien bleek het colloquium ook een goede bodem voor toekomstige projecten. Zo legde Franco Paris, docent aan de Universiteit van Napels, in Utrecht contacten voor zijn idee om met geïnteresseerde docenten een vertaling te maken van de Beatrijs. Zeven universiteiten, zowel intramurale als extramurale hebben hun belangstelling getoond om aan dit project mee te werken: Cambridge (VK), Oldenburg (D), de K.U. Brussel (B), Utrecht (NL), Boekarest (RO) en Boedapest (Karoli en Elte Universiteit). Een en ander zou concreter moeten worden op een bijeenkomst in Napels in april 2011.
Op het Colloquium Neerlandicum bleek dat, onder impuls van de extramurale neerlandici, het onderzoek zelf steeds internationaler wordt. Zo ging het bijvoorbeeld over de invloed van Emile Zola op het werk van Lodewijk van Deyssel en diens Duitse tijdgenoot Arno Holz, over het rederijkersdrama in internationaal perspectief, en wezen Poolse onderzoekers op verbanden tussen Marcellus Emants en de Zuid-Afrikaans-Australische romancier John Coetzee. Uiteraard stond het vertaalproces (en stonden vertalingen in het algemeen) centraal in het programma. Dat onderzoek naar vertalingen van Nederlandse literatuur nieuwe inzichten kan bijbrengen, bewees onder meer Wilken Engelbrecht, docent aan de Universiteit van Olomouc in Tsjechië. Zijn lezing over ‘het beeld van de Nederlandstalige literatuur in Tsjechische vertaling in het interbellum’ legde bloot wat voor een belangrijke rol ideologie kan spelen in de constatering dat een werk van deze of gene auteur al of niet vertaald is in een bepaalde regio. De ideologische ‘zuilen’, die vaak ook uitgeverijen onder hun hoede hadden, pikten uit andere landen vooral die boeken op die in hun kraam pasten.
Jammer genoeg waren niet alle lezingen even prikkelend. Hoewel vele sprekers hun best deden om hun onderzoek naar een zo breed mogelijk publiek te vertalen, en hoewel vooral in de lezingenserie ‘cultuur’ dikwijls de eng-neerlandistische hokjes werden verlaten - denk aan de lezing die de Leidse hoogleraar Vaderlandse Geschiedenis, Henk te Velde, hield over het lieu-de-mémoirebegrip naar aanleiding van de nieuwe Ons Erfdeel-publicatie Het geheugen van de Lage Landen - toch zijn nog veel onderzoekers met wel heel erg specialistisch onderzoek bezig waarvan het belang beperkt blijft tot die van de academische wereld. Een congres van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek zou wellicht gebaat zijn met meer lezingen van een bredere armslag, lezingen met maatschappelijke en/of cultuurpolitieke waarde, die ook buiten de academische neerlandistiek weerklank kunnen vinden. In het verleden liet de IVN op colloquia geregeld niet-neerlandici aan het woord, zoals Geert