| |
| |
| |
De enige plek die ik met pijn in mijn hart verliet
Brusselbiografieën
Caroline
Tot op haar eenendertigste woonde ze nooit in een ander land dan Nederland, maar in 1994 verhuist Caroline naar Jeruzalem, als verslaggever voor het Midden-Oosten. Ze wordt er tot over haar oren verliefd op Thierry, een Belgisch-Portugese diplomaat van de Europese Unie. Ze vertrekt met hem naar Brussel, waar ze correspondent voor haar krant wordt en bekendheid verwerft, vooral in Vlaanderen, met een reportage over het Waalse ‘profitariaat’. Van het vrijheidslievende, zeg maar gerust anarchistische Brussel leert ze houden. De stad biedt prachtige en ruime woningen waarvoor in steden als Parijs en Londen een fortuin zou moeten worden neergelegd, bezit een indrukwekkende verzameling restaurants, is centraal in het groen gelegen, bezit een internationaal gerenommeerde opera, een rijke concert- en filmcultuur, prachtige musea, een statige Franstalige boekhandel. Waar je in Parijs geacht wordt Frans te zijn en te spreken, en waar je in Amsterdam Engels kunt spreken, maar toch uiteindelijk Nederlands dient te zijn, daar kan in Brussel geen enkele cultuur dominantie claimen. In Brussel is eigenlijk iedereen een buitenstaander. Brussel is de stad waar Caroline bevalt van drie kinderen, die naar een Belgische Franstalige school zullen gaan. Daar zijn de kinderen de enigen met blond haar. De school kampt met een structureel financieel tekort, zodat de verf er letterlijk van de muren bladdert, maar de kinderen beleven er een fantastische tijd. Voor Caroline is Brussel vooral een Europese stad. In gesprekken moet je voortdurend alert zijn op taalswitches; met Grieken spreek je Engels, met Fransen Frans, met Nederlanders en Vlamingen Nederlands, met Spanjaarden en Italianen Spaans. Veel Europeanen beschouwen hun verblijf in
| |
| |
daniël rovers
werd geboren te Zelhem in 1975. Studeerde Nederlands en wijsbegeerte in Nijmegen. Werkt aan de Vrije Universiteit Brussel. Publiceerde in 2005 de essaybundel Bunzing.
Adres: Mercelisstraat 33c bus 4, B-1050 Brussel
Brussel als een nieuw begin van hun leven, waardoor ze de vaak als verstikkend ervaren banden met het moederland kunnen doorsnijden. Een Nederlandse journalist vertelt haar dat hij pas in Brussel zijn coming out beleefde, een Zweedse ambtenaar bij de Commissie spreekt over de koude deken die ze ervaart elke keer dat ze terugkeert naar haar familie in een Zweeds provinciestadje. Momenteel hebben ze het moeilijk, de Europeanen, omdat ze in eigen land te maken krijgen met een steeds groeiende scepsis ten opzichte van dat ‘geldverslindende’ en ‘ondemocratische’ Europa. Het is een lastige, oneerlijke strijd. Ambtenaren van de oudere generatie konden nog het argument ‘nooit meer oorlog’ hanteren om de Europese Unie te verdedigen. Vandaag wijzen de nationale politici vooral naar Europa als ze een onprettige maatregel moeten uitleggen, een maatregel die door het eigen parlement werd goedgekeurd. Als Caroline in 2004 voor de krant naar Genève verhuist, besluit ze een boek te gaan schrijven over de Europeanen die van Brussel de hoofdstad van Europa maken. Als ze een titel voor het boek wil verzinnen krijgt ze uit Nederland het advies het boek De Brusselse stolp of Het eiland Brussel te noemen. Brussel is voor velen synoniem geworden met de onmacht van de politiek om naar de burgers te luisteren. Voor Caroline is Brussel de enige plek ter wereld die ze met pijn in haar hart verliet.
| |
| |
| |
Willem
Toen Willem in de vijfde klas van het middelbaar onderwijs bleef zitten, nam zijn vader hem drie weken mee als hulpkracht naar de kruiwagenfabriek in Ruisbroek. Drie weken schroeven indraaien en assen schoonmaken, genoeg om zich een levenslang respect voor arbeiders eigen te maken, en ruim voldoende om te beseffen dat hij door wilde studeren. Het werd communicatiewetenschappen aan de VUB in Elsene, later audiovisuele kunsten aan het Sint-Lukas in Schaarbeek. Zijn politieke loopbaan volgde eigenlijk onbedoeld. Hij werd verkozen tot Nederlandstalig schepen in Sint-Gillis, bestuurder van de Huurdersunie Anderlecht-Kuregem en van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij Brussel. Aan hem de hondsmoeilijke taak het verwaarloosde huisvestingbeleid in Brussel vorm te geven. De geschiedenis is bekend: terwijl de middenklasse in de jaren zestig en zeventig massaal het stadscentrum en de arbeiderswijken daaromheen de rug toekeerde, werd haar plek ingenomen door migranten uit Turkije, Marokko, Spanje, Portugal. Decennialang investeerden de gemeentebesturen - negentien in totaal - amper in sociale woningen, mede omdat de huur- en huizenprijzen relatief laag bleven. In de jaren negentig, onder meer door de steeds sterkere aanwezigheid van de Europese Unie in de stad, stegen de onroerend-goedprijzen spectaculair, soms met maar liefst twintig procent per jaar. Daar droegen ook de zogenaamde wijkcontracten aan bij. Bewoners kregen subsidies als ze in sommige wijken huizen renoveerden, met als onbedoeld effect een sterke sociale verdringing. In 2004 werd gelukkig eindelijk een huisvestingscode opgesteld, waardoor elke huurwoning moest voldoen aan minimale eisen op het gebied van veiligheid, comfort en gezondheid. Een mooi instrument, maar dan moest dat natuurlijk wel afgedwongen kunnen worden met controles en een efficiënt sanctieapparaat. Aan dat laatste schortte het in deze anarchistische stad nog wel eens. Nochtans schoten ook huurders er niet veel mee op als hun huis
onbewoonbaar werd verklaard en ze niet meteen een vervangende woonruimte kregen aangeboden. In Brussel waren er zo'n tien procent sociale woningen, erg weinig vergeleken met steden als Londen, Parijs of Amsterdam. Zo'n achtendertigduizend sociale woningen telde de stad, die beheerd werden door maar liefst drieëndertig huisvestingsmaatschappijen. Erg efficiënt was dat niet. Willem zette zich ook in om de fietsvoorzieningen in de stad te verbeteren. Ze werden, de fietsers, in België ‘zachte weggebruikers’ genoemd, naar het Franse ‘mobilité douce’. Daarbij meteen het beeld van een harde bumper en een zachte, malse dij van een fietser. Sommige politici hadden zelfs tegen de aanleg van aparte fietspaden gepleit, omdat dan het autoverkeer alleen maar harder zou gaan rijden!
| |
| |
| |
Mohammed
Als zijn Algerijnse vader begin jaren tachtig zijn moeder verlaat staat die er alleen voor, een Spaanse die het Nederlands niet en het Frans amper machtig is. Ze moet een basisuitkering aanvragen, bij het OCMW in de Marollen. Wie een uitkering wil ontvangen, moet regelmatig een stempel gaan halen op het kantoor. Als ze dat een keer niet doet omdat ze ziek is, wordt prompt haar uitkering gedurende drie maanden ingehouden. De moeder van Mohammed wil koste wat kost gaan werken, en vindt een job als keukenhulp in de kantine van het Sint-Jan Berchmanscollege. Die school schrijft dan nog alleen maar kinderen met de Belgische nationaliteit in, en dus mag Mohammed, die op dat moment eigenlijk statenloos is, niet in de schoolbanken plaatsnemen. Later dat jaar - dit is tenslotte Brussel - wordt er toch een oplossing gevonden. Op school spreekt hij voortaan Nederlands, terwijl hij Spaans met zijn moeder blijft praten. Pas bij de Chiro wordt hij het Nederlands werkelijk machtig, samen met zijn vriendjes kijkt hij naar Familie en FC De kampioenen. Later bezoekt hij het Sint-Guido-Instituut in Anderlecht, waar de leraar Nederlands meteen een taalachterstand constateert, en hem zegt ‘geen cadeautjes’ te zullen geven. Dat is een harde klap, zeker voor hem, Mohammed, die al zo'n moeilijk parcours heeft moeten afleggen. Maar toch blijkt het een goede aanpak, hij gaat sterk vooruit. Na Sint-Guido gaat hij zelf een leraaropleiding volgen, en Frans, geschiedenis en Nederlands doceren op het technische atheneum van Vilvoorde en het Regina Pacis in Laken. Ook hij stelt strenge eisen aan zijn leerlingen, maar doet er tegelijkertijd alles aan opdat iedereen, ook degenen die beginnen met een taalachterstand, het tenslotte haalt. Niet alle collega's op school zijn daar blij mee, door zijn aanpak zou er een aantrekkende werking bestaan op ‘dat soort leerlingen’. Mohammed schrikt hevig van die opmerkingen, het is alsof zijn
collega's met terugwerkende kracht ook zijn loopbaan veroordelen. Hij vertrekt, met pijn in zijn hart, naar een andere school, waar het beter zal gaan. Veel in zijn leven, zo niet alles, heeft Mohammed te danken aan zijn moeder. Er waren vroeger avonden dat ze alleen maar vier aardappeltjes kon bakken voor het avondeten. Dan liet ze hem eerst eten, en nam dan pas zelf wat van het karige maal. De naarste jeugdherinnering van Mohammed is met honger naar bed gaan. Dat had nooit mogen gebeuren.
| |
| |
Brussel, Foto Stephan Vanfleteren.
| |
| |
| |
Rudy
Vanuit zijn vorige werkkamer kon hij de bollen van het Atomium zien, symbool voor de Belgische droom in de jaren vijftig. Hijzelf kende het land van binnen en van buiten. Hij had gewerkt voor de Waalse Gewestregering in Namen, voor de Europese Commissie, en voor de federale en de Vlaamse regering, alle in Brussel. Het grootste probleem van de stad was haar werkeloosheid. 19 procent van de bevolking was werkeloos, in sommige wijken was dat zelfs 35 tot 40 procent. Deze werkelozen waren over het algemeen eentalig, laag opgeleid en allochtoon. Eigenlijk was het nog een wonder dat er nog überhaupt mensen wilden werken, omdat het verschil tussen het minimuminkomen en een uitkering te klein was. In het land heerste bovendien de opvatting dat een werkeloosheidsuitkering een onvoorwaardelijk recht was. Maar de overheid kon moeilijk haar burgers verwijten dat ze gebruik maakten van regels die nu eenmaal bestonden. Bovendien was die overheid zelf - de Belgische overheid evengoed als de Vlaamse of de Waalse - bijzonder goed in het verkwisten van geld. Vergeleken met de Scandinavische landen bleek de overheid hier namelijk bijna de helft minder efficiënt. Het land splitsen zou dan ook een bijzonder onwijs idee zijn, zeker ook omdat in het buitenland geen kat nog gehoord had van ‘Flanders’ of ‘Wallonia’. Een CEO van Microsoft zag zo'n Flemish Representative al aankomen. Die zou beleefd worden aangehoord, uitgezwaaid, waarna besloten zou worden om te investeren in een land dat wél enige bekendheid genoot, Nederland bijvoorbeeld. Degenen die altijd maar weer de financiële transfers hekelden die van Vlaanderen naar Wallonië plaatsvonden, moesten eens naar andere landen gaan kijken. Daar gebeurde dat ook. In de States bijvoorbeeld. Belangrijk was te kijken hoe de inkomensverschillen kleiner konden worden gemaakt. Hijzelf stelde voor: herstructurering en sanering van de overheid, een hernieuwde
aanpak van de werkeloosheid, bevordering van tweetaligheid en een actieve begeleiding van jongeren in een praktische opleiding. Het land moest dus niet gesplitst worden, maar gereorganiseerd, met Brussel als uithangbord. Een Amerikaans marketingblad had berekend dat ‘Belgium/Brussels’ als wereldwijde brand 465 miljard dollar waard was. Dat was meer dan de staatsschuld van het land. Nu nog in harde valuta omzetten, vond Rudy.
| |
| |
| |
Eleanor
Een tandenborstel bezitten in zowel New York, Santa Fe als Brussel, was dat iets om trots op te zijn? Soms vroeg ze het zich af. Aan het begin van de eenentwintigste eeuw was Eleanor naar Brussel verhuisd, om te dansen bij P.A.R.T.S, opgericht door Anne Teresa de Keersmaeker. Brussel, daar bloeide de ‘Vlaamse dans’, met Wim Vandekeybus, Alain Platel, Meg Stuart. De stad bleek vele immigranten te kennen: niemand was er echt thuis en daarom kon iedereen zich er wel een beetje thuis voelen. In Brussel kon je van dans je beroep maken, hoe miniem soms ook het inkomen was dat je verdiende. De Vlaamse Gemeenschap kende namelijk ook subsidies toe aan niet-Vlaamse artiesten die zich er vestigden - Meg Stuart was er groot door geworden, al dreigde de Vlaamse overheid wel de subsidiekraan dicht te draaien toen ze iets te veel tijd ging doorbrengen in Berlijn. Bovendien konden dansers (het waren er naar schatting minstens vijfhonderd) die langere tijd in de stad verbleven en er zich hadden gevestigd, aanspraak maken op een federale uitkering. Het was een van de weinige vangnetten in het vak. Eigenlijk was het niet eens een vak. Dansen was meer zoiets als een identiteit, zoveel tijd bracht je met het werk door. Collega's werden vrienden, vrienden werden geliefden, en ex-geliefden werden, zucht, altijd weer collega's. Ze behoorde tot wat Nasr Hafez het ‘cosmoproletariaat’ noemde. Net als de proletariër zette ze haar lichaam in als kapitaal in de productie, maar anders dan deze arbeider was haar bestaan met glamour omgeven. Zij kon in een theatercafé dezelfde salade met geitenkaas en honing bestellen die de expats en yuppies er nuttigden. Maar waren het dan alleen de ruimte, de subsidies en de lage huren die de dansers in Brussel hielden? Zo laag waren die huren allang niet meer. En als ruimte en geld argumenten waren, dan hadden ze allang met zijn allen in het kunstvriendelijke Essen, Nordrhein-Westfalen moeten wonen. En dus bleven de
dansers in deze chaotische, regenachtige, ruwe stad wonen. Dat wil zeggen: ze ontvingen er hun post, checkten er hun e-mail, bestelden er vliegtuigtickets in de hoop dat hun carrière nu eindelijk vleugels had gekregen. Eleanor hield van: de handpalmen van haar vrienden lezen, cafés genoemd naar vreemde steden, de zon in haar kamer in Brussel, de lucht waar ook ter wereld als die deed denken aan de luchten boven Santa Fe, de herfst en lente in New York. Maar bovenal hield ze van dansen. Dansen, like this and like that and like this and uh.
| |
| |
| |
Hind
Haar vader wilde eigenlijk in de Brusselse gemeente Schaarbeek gaan wonen, maar daar stak haar moeder een stokje voor. In Marokko kon haar moeder in het huis naar het toilet gaan, in Schaarbeek zou ze opeens naar buiten moeten, naar een klein hokje op de binnenplaats. Ze gingen wonen in een rustiek Vlaams dorpje aan de Schelde. Op het schoolplein sprak ze Nederlands, thuis Arabisch, aan christelijke feestdagen deed ze niet mee. En niemand die er moeilijk deed of multicultivragen begon te stellen. Molenbeek, dat was altijd al als een kleine vakantie in Mediterranië geweest, waar de prijs van een pot olijven laag, de chaos gezellig en het vlees halal was. De kinderen spraken er Fransnederlandsmarokkaans: ‘T'as un zakdoek avec toi?’ ‘Non, c'est dans mon andere kobot’. Maar de deelgemeente aan het kanaal kende aan het begin van de twintigste eeuw ook een jeugdwerkeloosheid van veertig procent, en het moslimextremisme zou er welig ‘tieren’, zoals dat dan in de kranten heette. Het Nieuwsblad bijvoorbeeld, waarvoor ze een serie artikelen schreef in de winter van 2006. Het waren met name de jonge jongens die rondhingen op straat, zonder werk, vaak ook zonder diploma. De jongens zeiden: ‘Als je Mohammed uit Molenbeek op je cv zet kan je evengoed Osama uit Tora Bora zeggen. En als je dan toch wordt aangenomen door een Belg word je als een hond behandeld.’ België had hun laten stikken, door hun vaders te behandelen als slaven, en hun geen eerlijke kans te geven in het onderwijs. Laat dus de Belgen maar elke dag in de file staan en voor de baas sloven. Zij lieten zich niet gek maken, rustig wat bijklussen in het zwart, niet al te veel uren, geen zorgen. Sommigen zeiden dat er in de buurt veel werd geronseld voor de Jihad, anderen beweerden het geld dat ze stalen van de rijke ‘Vlamingen’ over te maken aan de goede zaak, maar erg serieus nam Hind de jongens niet. Ze leken het
veel te druk te hebben met rondhangen, met bluffen. En met het lastigvallen van vrouwen - die jongens leken niet te beseffen dat hun zussen en moeders ook slachtoffer werden van dit soort vunzige seksethiek. Het Marokkaanse Molenbeek bleek zoveel ouderwetser dan het hedendaagse Marokko. Een tel-de-vrouwen-zonder-hoofddoek-test in de hoofdstraat leverde bijvoorbeeld twee niet gesluierde vrouwen op. Die hoofddoek was vooral uiting van een soort verzet onder moslima's, die zich afzetten tegen het westerse consumptiegedrag, het xenofobisme, de spektakelverhalen over de islam in de media. Maar eigenlijk waren deze moslimpunkers behoorlijk conformistisch. Ze pasten zich aan aan de regels van de stedelijke enclave waarin ze zich bevonden. Voor 11 september 2001 was het geloof, haar geloof, de islam, nooit interessant geweest. Daarna had ze plots aan Jan en alleman moeten gaan uitleggen waarom ze zich moslima noemde. En het moeilijke was: je kon ook niet geloven zonder je zelf af en toe die vragen te stellen. Waarom laat Allah zoveel wereldleed toe? Waarom schept hij naast het goede ook het kwade? Maar ze vertrouwde op haar geloof, een eigenzinnig, liberaal, licht heidens geloof - daarover had niemand te oordelen, behalve God.
| |
| |
| |
Luk
En opeens was hijzelf zo'n Vlaamse vader die voor de poorten van de school kampeerde om zijn zoon op een Nederlandstalige school in de buurt te kunnen inschrijven. Het was in maart, de vaders - want het waren de vaders die deze klus werd toevertrouwd - hadden een grote vuurpot gemaakt, een barbecue aangestoken, en ze keken samen op de laptop naar een video van The Big Lebowski, de pintjes in de gehandschoende handen. Rond vier uur 's ochtends begon het te sneeuwen, toen waren ze maar aan de vodka begonnen. De geschiedenis van het Nederlandstalig onderwijs, dat was een verhaal apart. In het begin van jaren zeventig leek het in Brussel langzaam uit te doven. Tijdens de regeringsonderhandelingen werd het voor ouders opnieuw mogelijk vrij een school uit te kiezen, ongeacht tot welke taalgroep ze behoorden. Aan Franstalige kant werd er vanuit gegaan dat alle Vlaamse ouders hun kinderen wel naar Franstalige scholen zouden sturen, zoals de afgelopen decennia was gebeurd. Het tegendeel bleek het geval. De Vlaamse scholen kregen de beschikking over meer middelen en mochten kleinere klassen gaan vormen. In de loop der jaren schreven steeds meer Franstalige Belgische ouders er hun kinderen in, gevolgd door allochtone ouders. Zo ontstond er een capaciteitsprobleem en een onderwijsprobleem. Dat eerste probleem was relatief: slechts in sommige gemeenten waren er te weinig Nederlandstalige scholen, terwijl in andere gemeenten zogenaamde ‘concentratiescholen’ ontstonden, ook wel ‘zwarte scholen’ genaamd. Vlamingen stuurden hun kinderen niet snel naar deze scholen omdat er gewoonweg te weinig Nederlandstalige kinderen waren om de taal goed te kunnen leren. Ook Luk niet, wiens zoon thuis ook nog Baskisch en Spaans sprak en dus al wel baat zou hebben bij een sterke Nederlandstalige school. Sommige ouders besloten dan maar buiten Brussel te gaan wonen. Andere ouders namen het initiatief samen af te spreken hun kinderen in te schrijven
op een concentratieschool, zodat ze er zelf voor zorgden dat het aantal Nederlandstaligen sterk steeg. Dan het onderwijsprobleem: Nederlandstalige scholen waren nog te veel gericht op eentalige Vlamingen, in het Nederlandstalig onderwijs in de wereldstad Brussel slechts een minderheid. Leraren verzetten enorm veel goed werk, maar waren vaak in eerste instantie niet voorbereid op de complexe taak om anderstaligen te onderwijzen. Dat kon dus beter. En op korte termijn zou veel meer moeten worden samengewerkt tussen het Nederlandstalige en het Franstalige onderwijsnet. Nu waren dat twee wettelijk gescheiden domeinen. Er zou ook moeten worden overwogen om te experimenteren met verschillende vormen van meertalig onderwijs, waarbij gebruik kon worden gemaakt van de bestaande talenkennis van de leerlingen. De onderwijsbevoegdheden van de Vlaamse respectievelijk Franstalige Gemeenschap overhevelen naar een op te richten Brusselse gemeenschap zou veranderingen kunnen vergemakkelijken. Maar zonder het geld dat Vlaanderen in het Nederlandstalige
| |
| |
onderwijs van Brussel pompte zouden meteen alle innovatiemogelijkheden verdwenen zijn. Het was dus lastige materie. Luk keek met plezier terug op de koude nacht kamperen voor de schoolpoorten. Toen hij uiteindelijk, met een fiks slaaptekort, koud en totaal doorrookt aanschoof in de schoolbankjes, had hij een kindertekening gezien, getiteld Het laatste avondmaal. Jezus! Hij had zich opeens afgevraagd of zijn zoon zich in dit degelijke katholieke nest wel thuis zou gaan voelen.
| |
Marc
1968, een historisch jaar om te verhuizen. Marc betrok met zijn vrouw een appartement in Elsene, het francofone bolwerk, dicht bij de Flageystudio. Later werd dat Schaarbeek en vandaar trok hij weer naar de Vlaamse rand - Franstaligen spreken imperialistisch van la périphérie bruxelloise - in Kraainem, een ‘faciliteitengemeente’, met Brussel bijna op loopafstand. In de loop der jaren waren de huizenprijzen enorm gestegen. Vandaag waren er hele straten waar geen Nederlandssprekenden meer woonden, in de toekomst zouden er hele straten zijn zonder ‘Belgen’. Het zou de zich Brusselaars noemende Vlaamse intellectuelen een zorg zijn. Die hielden liever elke week in het door de Vlaamse overheid gesubsidieerde Brussel Deze Week een lofzang op het multiculturele, paradijselijke Brussel. Zij wilden van Brussel het liefst een groot Kunstenfestivaldesarts maken. Terwijl ze goed moesten beseffen dat de verdrukking van het Nederlands in Brussel begon met de stichting van de Belgische staat, in 1830, toen Charles Rogier aan Palmerston schreef: ‘Les efforts de notre gouvernement doivent tendre à la destruction de la langue flamande.’ Dat vergaten de pleitbezorgers van tweetalig onderwijs in de hoofdstad maar al te graag. Honderd jaar later, in 1930, begon met de eerste taalwetten een niet te stuiten evolutie naar een eentalig Vlaanderen. Wallonië werd Franstalig, Brussel zogenaamd tweetalig. De hoofdstad Brussel dijde steeds meer uit, en de Vlaamse gemeenten buiten de stad werden steeds meer Franstalig. Aan het begin van de jaren zestig werd Brussel op verzoek van de Vlamingen officieel beperkt tot negentien gemeenten. Tweetaligheid werd in Brussel verplicht gesteld, en zes omliggende gemeentes zouden zogenaamde ‘faciliteiten’ verwerven: Franstaligen kregen er eigen lagere scholen en administratieve rechten. Die zouden zogezegd
‘uitdoven’, werd er afgesproken, maar de afspraak stond niet op papier... Gemeentevergaderingen behoorden er in het Nederlands gevoerd te worden, maar de gekozen Franstalige burgemeesters lapten dat aan hun laars, totdat de Raad van State er in 1982 een einde aan maakte. Zij die nu stelden dat Vlamingen moeten erkennen dat gemeenten als Kraainem voor Vlaanderen verloren zijn, beloonden dus de georganiseerde onwil van de Franstaligen om zich aan te passen aan de leefomgeving. Vandaag hoorde je opnieuw spreken van de uitbreiding van de negentien gemeenten, zelfs door Vlaamse politici uit Brussel, die
| |
| |
ondertussen altijd maar weer meer geld aan Vlaanderen kwamen vragen. Zulke verklaringen hoorden de Franstalige broers en zussen graag. Zij wilden van Brussel uiteindelijk een Franstalige stad maken. En dan was er natuurlijk nog de kwestie van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. In 2003 bepaalde het hoogste rechtscollege in het land dat dit arrondissement moest worden gesplist volgens het territorialiteitsprincipe, dat wil zeggen Halle en Vilvoorde apart van Brussel. Dat zou definitief het einde van het Franstalige België van 1830 zijn. Marc koesterde, door schade en schande wijs geworden, de overtuiging dat Franstaligen alleen het hoofd buigen als ze een afspraak (in hun taal geschreven) zwart op wit in de wet zien staan.
| |
Antoinette
Haar grootmoeder was de eerste vrouwelijke senator van België, haar vader werkte zich op tot eerste minister van het land. Ze was geboren in Elsene, ze had er letteren en filosofie gestudeerd, en ze woonde er nog steeds. Maar ze verbleef soms ook in Vlaanderen, in De Haan. Vroeger heette dat Le Coq en sprak ze er Frans, maar vandaag hield ze ervan om er soms ook Nederlands te spreken, de tijden waren immers veranderd. Natuurlijk wist ze dat Brussel vroeger een Vlaamse stad was en dat Vlamingen niet altijd even netjes behandeld zijn door de Franstalige bourgeoisie. Maar dat was toch allemaal allang verleden tijd? Waarom moest men daar toch steeds op terugkomen in plaats van te kijken naar de problemen van vandaag? Zoals dat jochie van negen, dat in Drogenbos, een zogenaamde ‘faciliteitengemeente’, bij zijn grootmoeder woonde en dus daar naar een Franstalige school ging, tot men ontdekte dat zijn moeder in Ukkel woonde en hij dus volgens de taalwetten in Brussel naar school moest gaan. Dat kon toch niet meer in het Europa van de eenentwintigste eeuw? Aan het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw was het bijna gelukt, een akkoord tussen Vlamingen en Walen. Ze had hoogstpersoonlijk nachtenlang onderhandeld met de Vlamingen, onder anderen met wijlen Hugo Schiltz van de Vlaamse Volksunie. Wat was ze dol geweest op die lieve, moedige man. Maar de jonge Vlamingen van vandaag waren eigenlijk in hun hoofd allang geen Belgen meer, ze hoorden in hun kranten maar steeds dat ze Wallonië moesten onderhouden, al dat Belgische gedoe interesseerde hen geen sikkepit. Terwijl Brussel van het hoogste belang was, economisch en cultureel gezien. Vlamingen, die zichzelf als homogene gemeenschap presenteerden, hadden de stad tweetaligheid opgedrongen en vervolgens de stad als vitrine gebruikt voor Vlaamse bedrijven. En nu wilden ze het land splitsen, te beginnen met het kiesarrondissment Brussel-Halle-Vilvoorde. En sommige Franstalige intellectuelen
slikten dat allemaal voor zoete broodjes. Terwijl de Vlamingen al zo goed wisten te profiteren van de werkgelegenheid die de stad hen bood. Ze namen tweehonderd vijfendertigduizend banen in de stad in beslag, terwijl Vlaanderen
| |
| |
slechts zevenendertigduizend banen aanbood aan Brusselaars. Antoinette vond het triest maar waar: alles winnen maar niets verliezen, dat was uiteindelijk toch wel de geprefereerde slogan van het militante Vlaamse noorden van haar land.
| |
Philippe
Philippe werd geboren in Molenbeek en werkte vijfentwintig jaar van zijn leven op buitenlandse universiteiten. Toen hij eindelijk terugkeerde naar Brussel was de stad van een provinciestadje veranderd in een bescheiden metropool. Een enkele keer kreeg hij nog aanbiedingen uit Engeland of de Verenigde Staten om er te komen werken, maar die legde hij naast zich neer. Wat er momenteel in Brussel gebeurde was gewoon te boeiend om aan zich voorbij te laten gaan. Een ding moesten alle Belgen heel goed beseffen: de stad werd steeds minder een plek van Vlamingen of Walen. Belgen vormden slechts 44 procent van de stadsbewoners, terwijl een derde van de Brusselaars afkomstig was van buiten de Europese Unie. Brussel kon gerust een stad van paradoxen genoemd worden. De stad was, na de regio's rond Londen en Parijs, qua Bruto Binnenlands Product de rijkste agglomeratie van Europa. Tegelijkertijd leed de stad armoede. Veel inkomsten liep Brussel mis doordat meer dan de helft van de werknemers er niet woonden. En de Europese ambtenaren die er woonden én werkten, waren vrijgesteld van belastingplicht. In Brussel heerste tamelijk veel werkeloosheid, en het gemiddelde inkomen van de bewoners lag relatief laag. Toch had de stad op korte termijn geen behoefte aan meer banen. Die zouden toch worden ingenomen door werkzoekenden van buiten Brussel. Eerder zou de stad moeten proberen aantrekkelijker te worden voor degenen die niet in Brussel woonden maar wel werkten. Bijvoorbeeld door meer te investeren in het groen in de stad en in betaalbare woningen. En door fietspaden aan te leggen, en de pendelbeweging te bemoeilijken. Maar van het allergrootste belang was de verbetering van het Franstalige onderwijs in wijken als Molenbeek en Anderlecht. Dat zou de hoofdzorg van de Brusselse politici moeten zijn, en niet de taalfaciliteiten van de rijke Franstaligen in de rand. Natuurlijk moest er een akkoord komen over Brussel-Halle-Vilvoorde en zouden de grenzen van Brussel opnieuw en
definitief moeten worden afgebakend. Maar de prioriteit was het onderwijs, opdat de jongeren in alle wijken een eerlijke kans zouden krijgen op de arbeidsmarkt, die voor een groot deel in Vlaanderen lag. Ondertussen verplaatste Brussel zich economisch gezien steeds meer naar het rijke zuidoosten. Wie de etnische kaarten van Brussel bestudeerde kon al goed zien dat het kanaal, dat vanuit het noorden van de stad naar het zuiden liep, een natuurlijke scheiding vormde. Aan de westoever woonden veelal de Marokkanen, terwijl de Europeanen waren neergestreken in de zuidoostelijke rand van de stad, in bijvoorbeeld Elsene, Ukkel en Woluwe. Aan de westoever en in de arme wijken rond het centrum volgden de
| |
| |
kinderen beroepsonderwijs of maakten hun school niet af, in het meer heuvelachtige zuidoosten lag een universitaire opleiding voor de hand. Zo zou Brussel langzamerhand uit twee categorieën vreemdelingen bestaan. De eurocraten en expats in het zuidoosten, en de zogeheten ‘allochtonen’ in het westen. En steeds minder leden van de middenklasse konden een brug slaan tussen het arrogante, soms angstige oosten en het arme, soms agressieve westen van de stad. Philippe vond dat je altijd het positieve moest benadrukken. Uiteindelijk zou de stad - zijn stad - er wel geraken.
| |
Daniël
De dag dat hij met een grote rugzak ‘landde’ in Brussel herinnert hij zich nog goed. Het was een mooie zomeravond en hij, een zeventwintigjarige vrijgezel (sinds vier dagen), daalde vanaf het Centraal Station af naar de stad waar hij onderdak had gevonden. Bij het Sint-Goriksplein werd hij opgehouden door een groot peloton skeelerfanaten. Een kwartier zal hij daar gestaan hebben, terwijl de sportievelingen over de kasseien probeerden te rolschaatsten, genoeg om te weten dat hij zich hier, op deze plek, thuis zou gaan voelen. Hij kon intrekken bij een vriendin van een vriend, in een appartement in het noorden van het centrum. Vanaf de vijfde verdieping zag je aan de voorzijde de daken van het Begijnhof, aan de achterzijde het magnifieke panorama van de Noordwijk. Brussel, dat was een warme stad, een open stad, een agressieve stad, een anarchistische stad, een onverschillige stad, een meertalige stad. Brussel, dat was de stad van Brel en van Daan, van het je-m'en-foutisme en het façadisme, van verkeersinfarcten en straatfeesten, van zwartrijden en hondendrollen, van stoemp en verse muntthee, van de Zuidmarkt en het City 2 Shopping Center, van het Zoniënwoud en de Anspachlaan. Zoveel betekent Brussel voor hem dat hij niet weet wat hij er precies over zou moeten, zou kunnen schrijven. Binnenkort zou hij naar Amsterdam verhuizen. De stad Brussel is een plek die hij met pijn in zijn hart zal verlaten.
| |
Literatuur
[Caroline] Caroline de Gruyter, De Europeanen. Leven en werken in de hoofdstad van Europa, De Bezige Bij, Amsterdam, 2006. |
[Willem] Willem Stevens, ‘Naar het recht op behoorlijke huisvesting voor iedereen’, in: Armoede in Brussel, redactie Jan Béghin, Brussel/Antwerpen, Koerdisch instituut, EPO, pp. 169-184. |
Steven Van Garsse & Danny Vileyn, ‘Met hart en verstand. Willem Stevens (sp.A) over de nauwe band tussen ecologie en geld’, in: Brussel Deze Week, 25 augustus 2005. |
[Mohammed] Mohammed Kouaki [opgetekend door Katelijne Goris], ‘Er zijn zovele mensen die mij een klein beetje hebben gered’. in: Armoede in Brussel, redactie Jan Béghin, Brussel/Antwerpen, Koerdisch instituut. EPO. 2007. pp. 268-273. |
| |
| |
[Rudy] Rudy Aernoudt, Brussel. Het kind van de rekening, Roularta Books, Roeselare, 2007. |
[Eleanor] Eleanor Bauer, ‘Becoming Room, Becoming Mac. New Artistic Identities in the Transnational Brussels Dance Community’, lezing gegeven op 13 januari 2007, te raadplegen via: www.b-kronieken.be. |
Eleanor Bauer, ‘Bio (Transcript)’, te raadplegen via: www.b-kronieken.be. |
Delphine Hesters, ‘The Facts and Fixions of B-longing / Op zoek naar gemeenschap’, december 2006, te raadplegen via: www.b-kronieken.be. |
[Hind] Hind Fraihi, Undercover in Klein-Marokko. Achter de gesloten deuren van de radicale islam, Van Halewyck, Leuven, 2006. |
[Luk] Luk Van Mensel, Michei Pierard & Alex Housen, ‘Taalvaardigheid van Nederlandstalige en Franstalige leerlingen in het Nederlandstalig secundair onderwijs in Brussel’, in: Taal, Attitude en Onderwijs in Brussel. Brusselse Thema's. Thèmes Bruxellois. Brussels Themes 12. Brussel, redactie Alex Housen, Michei Pierard, Piet Van de Craen, VUBPress, Brussel, 2004, pp. 67-110. |
Luk Van Mensel, ‘Nederlandse taalvaardigheid van Franstalige leerlingen in het Nederlandstalig Onderwijs in Brussel: een longitudinaal onderzoek’, in: Politiek, Taal, Onderwijs en samenleving in Beweging. Brusselse Thema's. Thèmes Bruxellois. Brussels Themes 14, redactie Roel De Groof, Rudi Janssens, Jan Degadt & Els Witte, VUBPress, Brussel, 2007, pp. 277-292. |
Luk Van Mensel, ‘Onderwijs in een meertalige samenleving. Het oversteken van grenzen tussen taalgemeenschappen: niet-Nederlandstalige ouders in het Nederlandstalig onderwijs’, september 2007. Te raadplegen via: www.briobrussel.be. |
[Marc] Marc Platel, Brussel is ook van ons. Een Vlaamse Randbewoner getuigt, Davidsfonds, Leuven, 2007. |
[Antoinette] Antoinette Spaak & Serge Moureaux, ‘Manifeste pour l'unité francophone’, november 2006, te raadplegen via: www.unitefrancophone.be |
Han Renard, ‘Alleen Brussel houdt België nog samen. Interview met Antoinette Spaak’, in: Knack, 5 september 2007. |
[Philippe] Philippe Van Parijs, ‘Brussel vandaag: tien paradoxen en vijf bedreigingen’, Vlaams marxistisch tijdschrift, 2007, nr. 4, pp. 3-9. |
Han Renard & Ingrid Van Daele, ‘België moet een capuccino worden. Interview met Phillipe Van Parijs’, in: Knack, 19 december 2007. |
Filip Rogiers, ‘“We blijven buren in België tot het einde der tijden”. Philippe Van Parijs schetst de blauwdruk van “een ander België”’, in: Waar België voor staat, redactie Geert Buelens, Jan Goossens & David Van Reybrouck, Meulenhoff|Manteau, Antwerpen, 2007, pp. 255-270. |
[Daniël] Daniël Rovers, ‘Ansichten uit Brussel’, in: id., Bunzing, Vantilt, Nijmegen, 2005, pp. 35-44. |
|
|