| |
| |
| |
Telkens opnieuw het wiel uitvinden
De composities van Rob Zuidam
Ooit was alles nog overzichtelijk. Je hoorde bij een bepaalde groep en stemde steeds op dezelfde partij, veel informatie bereikte je niet, televisie was niet algemeen, laat staan voorzien van meerdere netten, kleine gemeenschappen vormden een gesloten wereld. Ook bij het componeren was het geruime tijd - pakweg vanaf eind jaren vijftig tot begin jaren tachtig van de vorige eeuw - allemaal keurig geordend. Je geloofde in Beethovens devies: de kunst eist van ons vooruitgang, of je zag daarin een afbraak van het vertrouwde en het overzichtelijke. De keus was duidelijk: je was voor Webern en het serialisme of je was ertegen, zoals bijvoorbeeld kon blijken uit een kop boven een interview met een behoudende componist of dirigent: ‘Webern, een doodlopende weg’.
Inmiddels is de maatschappij sterk veranderd en het veilige, knusse gevoel ver te zoeken; de samenleving is verbrokkeld en harder geworden. Jonge componisten hebben vooral moeite met de overdaad aan doorgaans hoogst verwarrende informatie, want waar zijn de helden gebleven die houvast bieden? Waar is de Webern van deze tijd? De wereld ligt open, onrust is troef. Niet voor niets eiste de Amerikaanse avant-gardist Morton Feldman: ‘Trek de telefoonstekker uit, sluit je op, anders wordt het niets!’.
| |
Leer te durven
De Nederlandse componist Rob Zuidam (Gouda, 1964) verwoordde die verwarrende ontgrenzing in een programmaboekje bij een Rotterdams festival in 1999 als volgt: ‘Wat zou er verder van ons verwijderd zijn: de exotische ritmische gelaagdheid van volksmuziek uit Kameroen of Johannes Ockeghems glooiende vocale lijnenspel uit de renaissance? Wat is een grotere scheidslijn: afstand of tijd? Naar Kameroen kunnen we
| |
| |
ernst vermeulen
werd geboren in 1933. Studeerde etnomusicologie in Amsterdam en fluit en piano aan het conservatorium van Utrecht. Is docent aan diverse conservatoria en schrijft over muziek voor vakbladen als Mens & Melodie. Adres: Albrecht Thaerlaan 63, NL-3571 EH Utrecht
natuurlijk reizen. We pakken het vliegtuig en eenmaal in Ngaouendère, ach, dan regelen we wel wat. Toch zullen we daar altijd buitenstaanders blijven, toeschouwers, het wordt nooit meer dan een virtueel soort Socutera. Net zo goed kunnen we de geest van Ockeghem wel proberen op te snuiven in een gotische kathedraal, maar zodra we door de massieve deuren de kerk hebben verlaten, blinkt het helverblindende daglicht ons rauw in de ogen en raast het verkeer onverminderd verder. Muziek daarentegen bezit als geen andere kunstvorm het vermogen om ons naar andere tijdperken en windstreken te verplaatsen. Ze is, mits ze met verve gebracht wordt en wij ons ervoor openstellen, het vervoeringsmiddel bij uitstek. In een oogwenk breken we los uit de ketenen van het ondermaanse en scheren we voorbij aan veraf gelegen sterrenstelsels.
Zonder het te beseffen zijn we tijdreizigers geworden. De machine werkt nog niet perfect: in fysiek opzicht zijn we aan het nu gebonden, en dat is wellicht maar goed ook. Maar wie het over de muziek van nu heeft, heeft het impliciet ook over de muziek van toen en de muziek van daar. Het is een optelsom van elementen die tot de muziek van straks zal gaan leiden.’
De ideale plaats om te componeren is echter niet ergens in Groenland gezeten tegenover een Inuit-harpist, ongrijpbaar improviserend op de baleinen van een walviskarkas, maar gewoon thuis, bijvoorbeeld in een heet bad, zoals Zuidam onthulde in een interview in NRC Handelsblad in 1990. Uiteindelijk is componeren een excuus om alleen te zijn. Uiteindelijk moeten al die invloeden Zuidam worden.
In 1990 stond Zuidam op het punt af te studeren aan het Rotterdamse conservatorium. Eerst werkte hij een jaartje onder leiding van gastdocent Philippe Boesmans.
| |
| |
Rob Zuidam, Rage d'Amours, 2004, Foto Chris van der Burght.
| |
| |
‘Leer te durven’, was diens devies: zo ontdek je snel wanneer je vastloopt, wat de problemen zijn. ‘Het maakt niet uit of iets rotzooi is’. Vervolgens kwam hij onder de hoede van Klaas de Vries. Zuidam: ‘Hij is iemand die zichzelf helemaal kan uitschakelen, fungeert als een soort eerste luisteraar. Hij stimuleerde mij na te denken wát voor muziek ik wilde schrijven.’
| |
Satie met de stopwatch
Het conservatorium betekende een drukke ontdekkingsreis. Want uit een muzikale familie kwam Zuidam niet. Zijn vader was boekhouder. Toch werd er wel degelijk gemusiceerd: Robs broer speelde piano. Dus wou Rob dat zelf ook doen. Van zijn zevende tot zijn veertiende genoot hij de opleiding van een creatieve pianojuf die hem van alles voorzette, van Bach en Beethoven tot boogiewoogies. Stukken van Satie moest hij zo langzaam mogelijk spelen zonder dat de muziek uiteenviel, met de stopwatch erbij om te zien of het nog langzamer kon. Hij mocht ook stukken veranderen, saaie passages vervangen.
Zuidams vader overleed in 1993 en heeft nooit muziek van zijn zoon gehoord. Muziek als vak leek hem riskant, Rob zou volgens hem hooguit kunnen eindigen als bassist in een bruiloftsorkest. Maar het kan nog zwarter. Weberns vader vond de muziek van zijn zoon, vooral die aarzelend fluisterende pianissimi, helemaal niets: ‘Neem toch een voorbeeld aan je vriend Alban Berg, dát is pas muziek!’ Zuidams muziek is echter het tegendeel van die van Webern: uiterst energiek in grote gebaren, uiterst dwingend en raak. Zuidam: ‘Ik ben goed in harde en snelle muziek, dat kun je aan mij wel overlaten.’ Ongetwijfeld hangt dit samen met zijn punkachtergrond.
Die ontbrak destijds bij de meeste jonge componisten. Mensen die zich aanmeldden aan het conservatorium hadden meestal dezelfde achtergrond: van klassiek-romantisch naar modern. Nu is daar geen touw meer aan vast te knopen. Zuidam is meer geïnteresseerd in de eerste Weense school (Haydn, Mozart en Beethoven) dan in de tweede (Schönberg, Berg en Webern). Dat was in de jaren zestig en zeventig absoluut onmogelijk.
Eind jaren zeventig vond Zuidam een uitlaatklep in de opstandige puberpunk. Hij kocht een elektrische gitaar om zich in bandjes te kunnen uitleven. Maar net als met de pianoles zette hij ook daarmee niet door. In een gesprek met Huib Ramaer in het blad van Residentie Orkest verduidelijkte hij: ‘Altijd maar die stramientjes van iets vier keer herhalen, een tussenstukje en dan weer terug. Al gauw stuitte ik op de beperkingen van de mensen met wie ik speelde. Ze vonden mij te lastig. Ik wilde elke dag repeteren en dat zagen ze helemaal niet zitten. Het ging ze meer om het pils zuipen en het blowen dan om de muziek. Mij ging het altijd om de muziek.’
Die punkachtige directheid is een kenmerk van Zuidams eigen (vroege) muziek. Hij vond ze ook terug in de uitvoering van hedendaagse muziek door klassiek
| |
| |
geschoolde musici in de Verenigde Staten. Twee zomers studeerde hij in Tanglewood bij Lukas Fosse en Oliver Knussen, beiden componist én dirigent - componisten uit de praktijk dus. In die zomercursussen belandde hij op advies van Steve Martland, een Engelse leerling van Andriessen en zeker muzikaal aan Zuidam verwant, even direct van uitdrukking. Zo maakte Zuidam kennis met het internationale muziekcircuit, waarin vooral Knussen een grote rol speelt. Zuidam: ‘Als iemand in pakweg Nieuw-Zeeland naar zijn idee met dezelfde dingen bezig is als ik, attendeert Oliver me daarop. Of hij laat juist de muziek horen die hij zelf heel goed vindt en waarvan hij denkt dat ik het niets vind.’
| |
Kogels zonder moraal
Dirigent Leonard Bernstein vertelde Zuidam dat Robert Craft, Stravinsky's rechterhand, niets zag in zijn bekroonde compositie Fishbone. Wel voegde hij eraan toe: ‘Die oude Igor Feodorowitsj zou waarschijnlijk op zijn stoel staan springen van opwinding.’ Fishbone (1988-1990) voor twaalf blazers en piano is vooral een spel van ritme en beweging in swingend stekelige staccati. Het stuk is inmiddels twee keer op cd gezet en evenveel keer bekroond, met de Koussevitzky Tanglewood Composition Prize en kort daarna ook met de Aanmoedigingsprijs van het Amsterdamse Fonds voor de Kunst. Meer geamuseerd dan arrogant merkte Zuidam op: ‘Ik vind het heel schattig van die mensen, maar blijkbaar weten ze niet dat ik dat allang niet meer nodig heb. Hoewel mijn muziek hier veel uitgevoerd wordt, opereer ik in het buitenland op een veel hoger niveau dan in Nederland.’
Door de contacten in Tanglewood leerde Zuidam Hans Werner Henze kennen. Deze nodigde hem uit om voor de Biënnale van München een avondvullende theaterproductie te leveren. Dat werd in 1994 Freeze, Zuidams eerste opera, die meteen zijn doorbraak betekende.
De pers in Duitsland was nochtans enigszins verdeeld. Voor de geharnaste avantgarde was het stuk te veel een bonte revue van Wagner en Puccini tot rock-'n-roll als quasi soundtrack bij een B-film, meer herinnerend aan de Amerikaanse minimalist John Adams (vooral aan zijn Death of Klinghoffer) dan aan het post-Webern-radicalisme van Luigi Nono. Freeze handelt over Patricia Hearst, de dochter van een Californische mediamagnaat, die ontvoerd werd door het Symbionese Bevrijdingsleger om zich vervolgens bij haar belagers aan te sluiten. Er komen tal van oneliners in voor als: ‘Dacht jij werkelijk dat kogels een moraal hebben?’
Zelf vond ik het orkestrale aandeel (met synthesizer en elektrische gitaar) stukken interessanter dan de vocale bijdragen, met het Asko Ensemble als een verzameling New Yorkse oerschnabbelaars, pittig en penetrant, direct van toon. Jammer dat de opera door een teveel aan tekst soms enigszins vastliep en dichtslibde in een woordenbrij.
| |
| |
Rob Zuidam, Rage d'Amours, 2004, Foto Chris van der Burght.
| |
Een ijlende koortspatiënt
Daarvan had Zuidam duidelijk geleerd in zijn tweede opera Rage d'amours, expressief bij het schaamteloze af, gecomponeerd in opdracht van het Boston Symphony Orchestra. Hier koos hij vooral voor de lyriek, zonder het stuwende karakter te verliezen. Te veel ineens misschien, want na een opvoering van Trance Dance, een ander stuk van Zuidam, kopte Het Parool: ‘Zuidam, wat wil je?’ Het was volgens de krant ‘alsof de componist over zijn eigen benen struikelt’: ‘Hedonisme, extase en euforie zijn de trefwoorden die Zuidam graag bezigt, maar de vraag blijft wat hij wil met zijn composities: wild, jong, compromisloos en uitermate origineel zijn, of gewoon romantische muziek en een mooie melodie schrijven?’
In Rage d'amours is het idee van een Adams-achtige muziekdocumentaire geheel losgelaten. Zuidam raakte gefascineerd door het lot van Johanna de Waanzinnige (1479-1555), die na de dood van haar echtgenoot Filips de Schone weigerde hem te begraven. Ze zeulde zijn gebalsemde lichaam drie jaar lang in een lijkkist met zich mee. Een verhaal dus over liefde, dood en necrofilie.
In 1509 werd Johanna krankzinnig verklaard en opgesloten in een kerker met een raampje dat uitkeek op het praalgraf van haar geliefde. In de opera is die kerker een metafoor voor haar hoofd. En gaan in opera's personages bij voorkeur dood, in Rage
| |
| |
d'amours komen ze juist tot leven. Aan het slot klinken flarden van Pierre de la Rue, een componist uit het gevolg van Johanna: sterk, stevig en statig in een pezige musculatuur, als een Michelangelo van de muziek. Maar wie denkt dat de opera deze renaissancemuziek voorrang geeft, heeft het mis. Het is zoals Zuidam schreef in het programmaboekje voor dat Rotterdamse festival: ‘Zodra we door de massieve deuren de kerk hebben verlaten, blinkt het helverblindende daglicht ons rauw in de oren en raast het verkeer onverminderd verder.’
Maar helverblindend is de opera toch niet. Johanna reisde alleen 's nachts. Dan stopte ze om de kist te openen en het kadaver te omhelzen. Hart en hersenen had ze er al uitgehaald en in een gulden kistje begraven. Intiem. Aan een flamboyante begrafenis als die van Pim Fortuyn had Zuidam bij de enscenering niet gedacht, ‘wel even aan de onbeholpen rouwstoet van prins Claus door een Vinexwijk.’
Dat de opera niet uiteenviel in een aantal tableaus, dankten we aan regisseur Guy Cassiers en aan de videobeelden van Peter Missotten, een schitterende Holland Festival-productie uit 2005, met Zuidams McGonagall-liederen als double bill. Daarin wordt een ook al weinig vrolijk verhaal verteld over een Schotse spoorwegramp. Toen een trein vol passagiers die thuis oudejaarsavond wilden doorbrengen uit het station van Edinburgh vertrok, braken de draagbalken van een spoorwegbrug. De lijken van negentig passagiers kleurden de zilveren Tay-stroom bloedrood.
De Vlaming Guy Cassiers, die lange tijd bij ro theater werkte in Rotterdam en sinds midden 2006 Het Toneelhuis leidt in Antwerpen, zal ook van Zuidams derde opera de scenografie verzorgen. Adam in Ballingschap, een bewerking van Vondel, moet in 2009 in première gaan. Het is iets om naar uit te kijken, want Zuidams muziek blijkt voortdurend in ontwikkeling. Wat vanaf het begin gebleven is, is de heldere vorm gedragen door een stroom aan emotionele energie. Die combinatie was al te vinden in Ground voor piano, in 1986 uitgevoerd in het Utrechtse muziekcentrum Vredenburg. Het was de eerste keer dat Zuidam op een officieel concert was vertegenwoordigd. Zuidam: ‘De schrijver Céline zei dat hij ernaar streefde de emotie in de geschreven taal terug te brengen. Als je zijn notitieblokken ziet, blijkt hij vaak eindeloos aan een zin te hebben gesleuteld om de meest spontane vorm te vinden. Het uiteindelijke resultaat heeft de directheid van een soort ijlende koortspatiënt. Die manier van werken spreekt mij aan. Een hedendaagse componist kan niet op een systeem terugvallen, maar moet voor elk stuk opnieuw het wiel uitvinden. Zodra ik het idee heb dat er bekende mechanismen gaan werken, probeer ik een andere weg te kiezen.’
| |
| |
| |
Van Z naar M
In Calligramme/il pleut (1991) durfde Zuidam het voor het eerst aan om twee verschillende, totaal niet harmoniërende stijlen te combineren: grappige Burundese muziek met een zwoele, vroegbarokke Monteverdi. De première vond plaats in Sofia. En zo breidde zijn muziek zich steeds verder uit, over alle tijdperken heen en naar alle windstreken toe. Muziek die intens getuigt van een drang tot leven, een drang tot ontdekken. Kriskras, niet van A naar B, maar van Z naar M. Niet keurig netjes zich ontwikkelend van laatromantisch naar vroegmodern, want in principe kan Zuidam alle kanten op, maar heeft hij eenmaal voor een weg met diverse rijstroken gekozen, dan is er geen houden meer aan. Dan razen we mee.
www.robertzuidam.com
|
|