Ons Erfdeel. Jaargang 51
(2008)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Dichten voor eigen parochie
| |
[pagina 21]
| |
fleur speet naam staan, en recensies kreeg zijn werk al evenmin. Maar wie kijkt naar de stadsdichters in Nederland en Vlaanderen, ziet dat het gros van hen (nog) niet publiceerde bij de uitgeverijen uit de spreekwoordelijke Amsterdamse grachtengordel. Neem Aart Both, Frouwkje Zwanenburg of Aaf Gerhardt (stadsdichters van Gouda), Joop Leibbrand (Den Helder) of Cornelis Putemmer (Hoorn): allemaal onbekenden in de database van Literatuurplein, de Koninklijke Bibliotheek en in de Literom, het naslagwerk van literaire recensies. Van de zesendertig stadsdichters die er sinds 1993 waren dan wel nu in functie zijn volgens de lijst van Bart F.M. Droog, oud-stadsdichter van Groningen,Ga naar eindnoot1 ontberen er maar liefst twintig zo'n publicatie en recensie. Maar eigenlijk is dat niet zo verwonderlijk. Een stadsdichter hoeft dan misschien niet in de stad geboren te zijn, een vereiste aan het stadsdichterschap is toch zeker dat de stadsdichter in de stad wóónt.Ga naar eindnoot2 En het gros van de publicerende dichters woont nu eenmaal in grote steden. Ze resideren eerder in Amsterdam dan in Assen, eerder in Antwerpen dan in Assent. Vreemd genoeg ontketenden de benoemingen van andere stadsdichters zonder publicaties bij literair gerenommeerde uitgeverijen en zonder recensies niet zo'n hete pennenstrijd als de benoeming van de WoordDansers. Zelfs bij het instellen van een stadsrapper naast de onbekende Mario Withoud als stadsdichter in Almere bleef het stil. Blijkbaar is de literaire kwaliteit dus niet het échte punt van discussie. De weerstand wordt evenmin opgeroepen door het wonderlijke feit dat vier mensen tegelijk één stadsdichter zijn. Immers, in Brussel startte David Van Reybrouck begin 2007 het stadsdichterscollectief: negen dichters met een verschillende etnische achtergrond (Afrikaans, Belgisch, Italiaans, Marokkaans, Roemeens en Spaans), die | |
[pagina 22]
| |
afwisselend aan het stadsdichterschap invulling geven. Weliswaar niet op officiële basis, maar daarom nog niet minder gedreven, zullen de negen dichters op eigenzinnige wijze, in hun eigen taal en via hun eigen podium, hun stadspoëzie promoten. Het uitgangspunt is hier ideëel: ‘Een stad waar honderd talen worden gesproken, heeft niet echt behoefte aan een stadsdichter in het Nederlands’, zo verklaarde Van Reybrouck in de Volkskrant. Hierover geen woord op de Contrabas. De tegenstand heeft eerder te maken met het feit dat voor het eerst een Nederlandse grote stad een stadsdichter aanstelde. Op de een of andere manier hebben de besturen van Nederlandse grote steden koudwatervrees voor het stadsdichterschap. En net als in 2005 Driek van Wissen door zijn persoonlijke pr-campagne en niet door zijn literaire kwaliteiten verkozen werd tot Dichter des Vaderlands, rook de benoeming van de WoordDansers naar nivellering van de poëzie. Juist omdát het een grote stad betreft. Ook de benoeming van Harry Zevenbergen tot stadsdichter van Den Haag leidde nog niet tot heftige discussies, noch op de Contrabas, noch elders. Als we Amsterdam niet meetellen - waar Adriaan Jaeggi ‘slechts’ als stadsdeeldichter werd aangesteld (maar dus wel een bundels publicerende en gerecenseerde dichter is) - is Rotterdam anno 2008 koploper van de grote Nederlandse steden met stadsdichter. En dat terwijl het stadsbestuur van Antwerpen al in 2003 Tom Lanoye als stadsdichter benoemde en Erwin Mortier in 2005 Roel Richelieu Van Londersele opvolgde als stadsdichter van Gent. Ook daar grote namen. Waarom kozen Rotterdam en Den Haag dan voor literair onbekenden? Dat heeft alles te maken met de rol die de stadsdichter in de ogen van het stadsbestuur dient in te nemen. | |
PromotieEen van de belangrijkste redenen voor een gemeente om een stadsdichter aan te stellen, is natuurlijk (culturele) bekendheid verwerven: de stadspromotie. Bart F.M. Droog zette Groningen beter op de kaart, concludeerden zowel het stadsbestuur als de stadsdichter na drie jaar. Er vond kruisbestuiving plaats tussen dichter en stad, en voor beiden betekende dat toenemende bekendheid. Volgens een onderzoek dat Droog had laten doen, bespaarde de gemeente Groningen jaarlijks 50.000 euro aan promotiekosten uit. Het kan een gemeente financieel dus wel degelijk iets opleveren. Bevlogen en idealistische ambtenaren verwachten nog wat meer van het stadsdichterschap. Zij menen dat poëzie ‘een adempauze in ons drukke leven’ is, zoals het Brugse gemeenteraadslid Mercedes Van Volcem in 2006 verkondigde in een discussie over de zin en de onzin van de aanstelling van een stadsdichter in Brugge, die uiteindelijk op niets is uitgedraaid. ‘Stel je voor dat je bij de bakker in de rij staat en in plaats van je druk te maken van een gedicht kunt genieten. Poëzie doet je relativeren en werpt zo zelfs een dam op tegen de verzuring in onze maatschappij.’ Het belang | |
[pagina 23]
| |
Stadsgedicht van Tom Lanoye waarin de Antwerpse Boerentoren zijn liefde verklaart aan de naburige Onze-Lieve-Vrouwetoren, Foto S van Baarle
voor een gemeente is meer rust en samenhang in de samenleving te creëren, maar ook de betrokkenheid van de burgers bij gebeurtenissen in de stad te vergroten. Een uitvloeisel daarvan kan zijn dat een stadsdichter initiator is van literaire activiteiten, en daarmee een stad weer beter op de kaart zet. Zo laat de woordvoerder van Roermond weten dat de stadsdichter ‘boven verwachting’ bevalt doordat hij gemeentelijke kwesties ‘onder de mensen brengt’ en ook zijn nut bewijst ‘als organisator van allerlei literaire activiteiten’. Een andere reden om een stadsdichter aan te stellen, is het prestige dat het stadsdichterschap aan een stad geeft, iets wat provinciesteden wellicht wat meer nodig hebben dan grote steden. Aanhaken bij de eeuwenoude rederijkerstraditie was bijvoorbeeld de reden waarom Diest Ina Stabergh tot (eerste) stadsdichteres aanstelde. In Rotterdam gaf dit geen doorslag. Wel was het in Rotterdam van het grootste belang, zoals bij de meeste steden, dat de stadsgedichten een breed publiek aanspreken. Bij de benoeming van Ronald Ohlsen tot Gronings stadsdichter in 2005 sprak de commissie letterlijk die verwachting uit. En dat is nu juist de grote troef van de WoordDansers, zij spreken zelfs jongeren aan. | |
[pagina 24]
| |
‘Wat blijft komt nooit terug’, het beroemde vers van de Dordtse stadsdichter Jan Eijkelboom, is gebeiteld in de kade van Dordrechts wallen.
| |
Dichter in stadsdienst?Máár. Een stadsdichter preekt dan voor eigen parochie, zij of hij doet dat wel met eigen woorden. Waren vijftiende-eeuwse ‘princen van rhetorijcken’, ofwel stadsdichters als de Bruggenaar Antonis de Roovere en de Brusselaar Jan Smekens nog spreekbuizen van hun broodheren, in de negentiende eeuw draafde de Roermondse stadsdichter Michael Smiets enkel nog op voor speciale stadsgelegenheden zoals het in gebruik nemen van een nieuwe brug. Tegenwoordig is het ondenkbaar dat een stadsdichter het stadsbestuur naar de mond praat. In iedere overeenkomst tussen stadsbestuur en stadsdichter staat de vrijheid voorop. Hoogstens kan het bestuur vragen of de dichter bij een bepaalde gelegenheid een gedicht wil komen voorlezen, maar wát de dichter dicht, daarover heeft het bestuur geen zeggenschap. En hier wordt de adder even zichtbaar tussen het gras: landelijk bekende dichters roeren zich makkelijk in de landelijke media, waardoor de gemeente met de stadsdichter wel eens een paard van Troje kan binnenhalen. Iemand die de stadspolitiek elders bekritiseert. En dan is het zaak geen landelijk bekende stadsdichter aan te stellen, want die heeft een platform. In Antwerpen werd de aanstelling van Ramsey Nasr als ‘externe stadsopsteller’ een hele heisa. Het Belgisch Israëlitisch Weekblad schreeuwde in oktober 2004 van de daken dat Nasr een hetze voerde tegen Israël. Sommige raadsleden roken hun kans om de | |
[pagina 25]
| |
benoeming af te blazen. Nasr verklaarde geen pamfletten te schrijven als stadsdichter en buiten het stadsdichterschap vrij te zijn in het verkondigen van welke mening dan ook. Zelfs de Nederlandse stadsdichters verenigden zich om een vuist te maken tegen de Antwerpse stadsgemeente. Dat Nasrs ideeën uit hun verband waren gerukt en opgeblazen door de tegenpartij - die tegen het stuk van Nasr fulmineerde zonder het te hebben gelezen -, daaraan gingen zij dan nog voorbij. Nasr: ‘Eerst was er heibel omdat de dichter geen Antwerpenaar was, dan dat het niet Wannes Van de Velde was, dan omdat ik 5.000 euro verdien, er waren giftige columns dat ik een te lief gezichtje heb en te perfect ben.’ Zestien gedichten en negentig poëzieoptredens verder kon Nasr de balans opmaken van een jaar stadsdichterschap. Tien prachtige gedichten nam hij op in onze-lieve-vrouwe-zeppelin (2006). Nasr stelt naar aanleiding van het tumult een gewetensvraag in het nawoord, geheel gewijd aan het stadsdichterschap: ‘Mag ook een kopstuk van het Vlaams Belang je gedicht op prijs stellen? Of moet je ervoor zorgen dat híj het in elk geval slecht vindt?’ Stadsdichterschap en politiek zijn hoe dan ook met elkaar verbonden, of de dichter dat nu wil of niet. Betekent het dat de poëet in stadsdienst dus op eieren moet lopen? Zijn politieke stellingnamen in de stadspoëzie taboe? Ja, dat kan voorkomen. Politiek wil kunst maar al te graag voor zijn karretje spannen. Al is Nasr in zijn gedichten beslist niet poeslief gebleven. In Rotterdam hoeven ze voor kritiek niet zo bang te zijn, al verwelkomt de stad in de motie-Kneepkens een stadsdichter die ‘gevoel voor en interesse in maatschappelijke processen en actualiteiten’ heeft. Een originele (niet kritische) kijk wordt gewaardeerd, zo meldt het document. Welnu, de WoordDansers zijn voor kritiek veel te enthousiast over hun benoeming, laten zich sowieso niet uit op filosofisch vlak en mengen zich evenmin in intellectuele dan wel politieke debatten. Dat noemen ze tegenwoordig een win-winsituatie. Maar, is dan toch de volgende vraag, als politiek commentaar niet welkom is, wat stelt het stadsdichterschap dan nog voor? De belangrijkste reden om het ambt van stadsdichter te aanvaarden is - naast de eer - de mogelijkheid een breder publiek op te bouwen. Dat geldt zowel voor landelijk onbekende als landelijk bekende dichters. Want die landelijk bekende dichters zijn dat toch alleen bij het selecte clubje van vijfhonderd inwoners van de Amsterdamse grachtengordel, zoals altijd cynisch wordt gesteld. En met een stadsdichter lezen opeens veel meer mensen mee, sterker nog, je kunt opeens een beroemdheid worden, zodat mensen gaan sissen als ze je zien lopen. Zoals Nasr overkwam, die ook regelmatig werd aangeklampt door inwoners met de vraag of hij hun zaak niet in poëzie kon bepleiten. Nasr voelde daardoor een grote druk, zo liet hij weten in een radioprogramma: ‘Als ik een stadsgedicht schrijf, heb ik het gevoel dat er duizend ogen over mijn schouder meekijken.’ | |
[pagina 26]
| |
Een genre?En juist door dat meekijken wordt de januskop van het stadsdichterschap zichtbaar. Op de knieën of niet? Snapt een lezer het als er geen lidwoord wordt gebruikt, als het stamelpoëzie is, of het gedicht enigszins hermetisch is? Paul Gellings, stadsdichter van Zwolle, vereenvoudigde zijn poëzie sterk om zo een groter publiek te winnen bij de verkiezingen tot stadsdichter. En met succes. Maar wat is de eerste verantwoordelijkheid van een stadsdichter? Met rijm een gebeurtenis opleuken, of iets zinnigs in virtuositeit verpakken? Lanoye noemt stadsgedichten een genre: ‘Gelegenheidspoëzie verhoudt zich tot de belangrijke poëzie zoals een column zich verhoudt tot een trilogie of een ingrijpende roman.’ Volgens Lanoye moet een gelegenheidsgedicht zich loszingen van de gelegenheid tot iets universeels wil het slagen. En dat overkwam hem met de stadsgedichten zelden. Voor Jan Eijkelboom, stadsdichter van Dordrecht, voegen de stadsgedichten niet direct iets toe aan zijn dichterschap, al houden ze hem op tachtigjarige leeftijd dichtende en noemt hij ze geen gelegenheidsgedichten. Zowel Eijkelboom als Ramsey Nasr namen stadsgedichten op in hun bundels. Zij vonden, in tegenstelling tot Lanoye, de gelegenheidsgedichten belangrijk genoeg om de tand des tijds te doorstaan. Voor Nasr onderscheidt een regulier gedicht zich geenszins van een stadsgedicht, behalve door het onderwerp. De meningen over de bijdrage aan het dichterschap lopen dus nogal uiteen. Dat heeft alles te maken met de eisen die de stadsdichter aan zichzelf stelt. Nasr stelde een hoge literaire norm voorop, de WoordDansers vinden het vooral belangrijk gebeurtenissen ‘op te leuken’. Van een bundeling zal het in hun geval waarschijnlijk niet eens komen, omdat dit simpelweg het doel niet is. Een ander nadeel aan het stadsdichterschap, waar de WoordDansers als eerstelingen in Rotterdam nog geen last van hebben, is dat er al verwachtingen zijn geschapen door voorgaande stadsdichters. Zo bouwde Antwerpen in korte tijd een traditie op in geëngageerde stadsdichters. Zowel Lanoye als Nasr zijn van inborst politiek bewogen. Dat leidde tot de veronderstelling dat ook hun opvolger Bart Moeyaert dat zou zijn, maar hij weigerde op te treden op de oiio-concerten voor verdraagzaamheid. Wel had hij, één dag voor de oiio-concerten, een nieuw stadsgedicht gepubliceerd: Kies
Bestaan kan iedereen.
Er zijn vraagt moed.
En wat de dichter doet
is pleiten voor het een.
| |
[pagina 27]
| |
Hij wil zijn leven niet
door wekkers laten leiden
of als een hond onthouden
dat hij kan slapen tot
het rinkelt naast zijn oor.
Hij bauwt niet na
wat hij soms uit
een mond hoort vallen
op tram acht, of met
een zwarte kwast over
een smoel geschreven ziet.
Zelf houdt hij niet
van vlekken maken,
maar als het bot moet
stelt hij dingen scherp
zodat het snijdt.
Hij woelt en spit graag,
graaft de scherven
uit de klei, haalt het beste
wat er is naar boven,
ook al weet hij dat er
daardoor naast zijn hart
een stem blijft jeuken,
maar ach zo gaat dat
als de dingen moeilijk
worden en je bereid bent
met een pen van krijt
of kool te schrijven.
Hij is het best geplaatst
om iets over de gum
te zeggen, omdat hij
als geen ander weet
hoe leeg het is als hij
het blad omslaat, hoe snel
de fout, maar ook hoe klein
en hoe verlamd
een hand van angst.
| |
[pagina 28]
| |
En daarom juist blijft hij
in potlood denken,
want dat is volgens hem
het wezen van er zijn.
Het werd een allesbehalve verdraagzame discussie in de Vlaamse kranten. Moeyaert diende zich te verantwoorden. Hij voelde zich als stadsdichter echter te verbonden met de gemeente. Met een officieel steunbetuigend stadsgedicht zou ‘oiio de naam [...] kunnen krijgen van festival van het regime’. Moeyaert legde zijn lat in feite ook heel hoog, maar dan door zich te committeren aan het stadsbestuur. Het valt te verwachten dat Joke van Leeuwen, die Moeyaert sinds 31 januari 2008 is opgevolgd als dichter van de Scheldestad, zich eveneens buiten het politieke gewoel zal houden. Toch krijgen de Antwerpse stadsdichters ook erkenning. Zo mochten Lanoye, Nasr én Moeyaert in april 2007 nog het eredoctoraat voor algemene verdienste van de Universiteit Antwerpen in ontvangst nemen voor hun werk van de voorbije jaren. | |
Met geld of in naturaTot slot: zo'n stadsdichterschap, hoeveel schuift dat nou eigenlijk? Is geld een reden om het stadsdichterschap te ambiëren? Rotterdam trok weliswaar 65.000 euro voor het stadsdichterschap uit, wat - als dit door een monkelende ambtenaar naar buiten gebrachte bedrag klopt - de grootste begroting is die ooit voor het stadsdichterschap is opgesteld. De WoordDansers kregen er dan voor 18 uur per week nog een ‘coördinator stadsdichter’ cadeau bij ook. Maar de meeste stadsbesturen doen het voor veel minder dan 65.000 euro. Sterker nog, voor stadsdichters van provincieplaatsen is het schrapen. Op Assen en Roermond als positieve uitschieters na (resp. 5.000 en 3.000 euro, de eerste gelijk aan Antwerpen en Groningen), moeten provinciale stadsdichters het doen met zo'n 500 euro of een gratis publicatie van de stadsgedichten (zoals in Venlo, waar slechts één jaar, wegens een jubileum, een stadsdichter is aangesteld). En zelfs in een belangrijke stad als Gent moesten Roel Richelieu Van Londersele en Erwin Mortier zich met 625 euro tevreden stellen, waar dan toch ook behoorlijk over gediscussieerd werd. En heel soms gaat het gewoon nog om ruilhandel. Zo schreef Jan Eijkelboom, stadsdichter van Dordrecht, een gedicht over marktkooplieden die van plein verhuisden en kreeg in natura betaald door de kaas- en kippenboer. Maar voor de gedichten die op muren, vuilniswagens en in publicaties worden gebruikt, krijgt hij uiteraard wel een financiële vergoeding. | |
[pagina 29]
| |
Hoewel stadsdichters politiek, literair en dus financieel veel water bij de wijn moeten doen en soms zelfs spitsroeden moeten lopen, kan stadspoëzie toch een meerwaarde hebben. Zo vertelde Ramsey Nasr in een radioprogramma dat hij op een positieve manier door het ambt is beïnvloed: het maakte hem trefzekerder. | |
VoorhoedegevechtDe benoeming van de WoordDansers in Rotterdam roept uiteindelijk de vraag op of het uitgangspunt van het stadsdichterschap de poëzie niet in de wielen rijdt. Het stadsdichterschap betekent per definitie dat gedichten onder de stadsbevolking worden verspreid, of dat nu via broodzakjes, woordbouwsels op kathedralen, zeppelins of een website gaat. En dit betekent dat stadsgedichten toegankelijker moeten zijn, laagdrempeliger en makkelijker leesbaar dan gedichten die zonder opdracht tot stand komen. En dat leidt dan eigenlijk nog maar tot één conclusie: literair doorwrochte poëzie en het stadsdichterschap sluiten elkaar uit. Laten we er maar vanuit gaan dat in de popularisering van de cultuur de populaire, eenvoudiger dichtende stadspoëet het voorhoedegevecht voert: die prikkelt de eerste, brede laag van het publiek om naar poëzie te luisteren, waardoor misschien meer mensen geïnteresseerd raken in de dichtkunst in het algemeen. En uiteindelijk dan hopelijk ook in bundels van die zo onbereikbare Amsterdamse uitgeverijen.
Op de Stadsdichterpodcast kunt u de gedichten van zeven stadsdichters uit Nederland en Vlaanderen beluisteren en downloaden. Het gaat om gedichten van drie Antwerpse stadsdichters (Tom Lanoye, Ramsey Nasr, Bart Moeyaert), van de voormalige Gentse stadsdichter Erwin Mortier, en van Joost Zwagerman, Bart F.M. Droog en Harry Zevenbergen (respectievelijk stadsdichters van Alkmaar, Groningen en Den Haag). De Stadsdichterpodcast vindt u op www.stadsdichterpodcast.be. |
|