De b en de l van ‘bal’ rollen verder in de ‘helblauwe bloemen’. Andere stafrijmen zijn ‘vol vogelstemmen’, ‘héél hoog’ en ‘draag... donzen’. Een bijna-anagram verbindt subtiel ‘De zon’ met ‘donzen’.
Rodenko heeft dus gelijk wanneer hij besluit: ‘Deze procédés worden door de experimentelen en aanverwante dichters in het algemeen zeer bewust toegepast, zodat de bewering dat de experimentelen alle verstechniek over boord zouden hebben gegooid, op vrij losse gronden berust.’
Zelfs de associatietechniek van de Vijftigers is niet zo willekeurig als hun traditionele tegenstanders beweerden. Februarizon lijkt een losse opsomming van impressies. Het gedicht wordt minder onsamenhangend zodra we het genre herkennen waartoe het behoort. Franse lyrici uit de middeleeuwen zouden spreken over een reverdie: een gedicht dat de terugkeer van de lente bezingt.
Zo'n lentegedicht varieert een aantal vaste motieven of topoi, als daar zijn het verschijnen van de ochtendzon, het bloeien van de bomen en de bloemen, het zingen van de vogels, het waaien van de zoele wind, het verlangen naar een nieuwe liefde. Rodenko verwerkt die oude elementen in een modern gedicht.
De titel Februarizon maakt meteen duidelijk dat het nog niet om de echte lente gaat, maar om wat Duitsers ‘Vorfrühling’ noemen: het vroege voorjaar. Het eerste woord ‘Weer’ duidt op een cyclische terugkeer. Het opengaan roept associaties op met het begin van het jaar en van de dag, met het ontluiken van de natuur, met het ontsluiten van de schoot van de aarde en van de vrouw. De meisjeskamer zinspeelt op het liefdesthema: in middeleeuwse liederen wacht de minnaar vol ongeduld tot de geliefde haar raam of deur voor hem opendoet.
Het tweede vers voert ons van binnen naar buiten, waar na de winter het leven herbegint. De witte verten duiden zowel op de blanke ochtend als op de opstijgende ochtendnevel. Het woord ‘aanzeilen’ wordt wel vaker gebruikt voor aandrijvende wolken, die als zeilen bollen. De ochtendwind die ze aanvoert, wordt pas aan het eind uitdrukkelijk genoemd.
De volgende zin is de raadselachtigste van het gedicht: ‘arbeiders bouwen met aluinen handen aan een raamloos huis van trappen en piano's.’ De veelbelezen Rodenko denkt wellicht aan Rimbauds gedicht Bonne pensée du matin dat het ochtendgebeuren in personifiërende termen oproept: ‘En bras de chemise, les charpentiers déjà s'agitent. / (...) Ils préparent les lambris précieux / Où la richesse de la ville / Rira sous de faux deux.’ (‘In hemdsmouwen zijn de timmerlui al bedrijvig... Ze werken aan het kostbare plafond waarop de weelde van de stad zal glanzen onder schijnhemels.’) Zoals bij Rimbaud de werklui de morgenlucht een wolkendak geven, zo bouwen bij Rodenko de arbeiders aan een dag in februari.