Ons Erfdeel. Jaargang 50
(2007)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
De oude knuffelbeer van ‘ons Maya’
| |
[pagina 21]
| |
bart dirks negeerden de sticker tegen ongeadresseerd reclamedrukwerk. In Amsterdam krijg je in een half mensenleven niet zoveel verkiezingsfolders in de bus als in Brussel in een maand. Helemaal ondenkbaar is het in Nederland dat een politicus de burgers in een folder zijn of haar gsm-nummer zou geven, zoals Els Ampe deed. Stel je voor dat ze daadwerkelijk zouden gaan bellen! De uiterlijke verschillen tussen de Belgische en Nederlandse politieke praktijk springen in het oog. De nabijheid van de politici, het dienstbetoon, de huisbezoeken, de vele kinderen die in het kielzog van hun ouders ook een politieke carrière ambiëren, de kruisbestuiving tussen de nationale en lokale politiek: het zijn onbekende fenomenen in de Nederlandse politieke mores. Parlementariërs lijken in België veel dichter bij de kiezers te staan. Maar klopt die veronderstelling wel? Waarom wordt er in België dan even veel geklaagd over de afstand tussen de burger en de politiek als in Nederland? Waarom kent Vlaanderen dan wel het fenomeen ‘antipolitiek’ en Nederland niet? Voor nieuwkomers in België duurt het even alvorens de verbloemende codetaal rond het Vlaams Belang opvalt. ‘Antipolitiek’ is een synoniem voor deze rechts-populistische volkspartij en ‘overleg met alle democratische partijen’ is een eufemisme voor ‘overleg met iedereen behalve het Vlaams Belang’. Het Vlaams Belang noemt deze ‘democratische partijen’ steevast de ‘traditionele partijen’. Eerst nog even terug naar de brief van Käthe Stock. ‘Als Nederlander kijkt u misschien met sympathie naar het wat meer zuiders geïnspireerde politieke bedrijf in ons land, maar u vertrouwt toch liever iemand die wat nuchter en to the point is’, schreef ze openhartig. Ze kan haar man, de Vlaming Steven Vanackere, van harte bij haar | |
[pagina 22]
| |
landgenoten aanbevelen. De christendemocraat werd inderdaad verkozen, wellicht mede dankzij steun van de Nederbrusselaars, en werd zelfs schepen van de stad Brussel. Lang zou hij die functie overigens niet houden, want toen de Vlaamse minister van Welzijn Inge Vervotte dik een half jaar later overstapte naar het federale politieke toneel, werd hij gepromoveerd tot minister in de Vlaamse regering. Eén bijzonder wapenfeit van schepen Vanackere heb ik van zeer nabij meegemaakt: hij was het die mijn geliefde en mij op het Brusselse stadhuis aan de Grote Markt in de echt verbond. In Nederland is dat de taak van een ambtenaar van de burgerlijke stand - je moet al van koninklijken huize komen, wil de burgemeester je trouwen. De Nederlandse bruiloftsgasten konden het dan ook nauwelijks geloven dat een wethouder van de Belgische hoofdstad zijn zaterdag opofferde voor huwelijksvoltrekkingen. | |
Van partijtrouw naar eendagsactivismeZuiders geïnspireerd of niet, in België groeide de ‘kloof’ tussen burgers en politici evengoed als in andere westerse democratieën. De drie zuilen - katholieken, liberalen en socialisten - konden in 1958 nog rekenen op 94 procent van de stemmen. Vanaf de jaren zestig veranderde het klimaat. Gevoed door flamingantische, Brusselsfrancofone of wallingantische gevoelens begon in Vlaanderen de opmars van de Volksunie en in Franstalig België het Front Démocratique des Francophones (FDF) en het Rassemblement Wallon (RW). De ‘oude’ partijen uit de tijd van de verzuiling hadden kennelijk een deel van hun glans verloren.Ga naar eindnoot1 Maar de omslag die zich in de jaren zestig en zeventig in veel westerse landen voltrok, waarbij de afstand groeide tussen de bevolking en de gevestigde instituties, bereikte volgens de Brusselse socioloog Mark Elchardus in België pas het hoogtepunt in de jaren tachtig en negentig. De katholieke kerkbanken stroomden later, maar onmiskenbaar leeg; de vergrijzing sloeg er later, maar ingrijpender toe. De commerciële televisie deed later zijn intrede. Ouderen en mensen die het geloof verlaten zijn volgens Elchardus vatbaarder voor wantrouwen. De commerciële zenders deden de rest, zo stelt hij: met ‘opgeklopte berichtgeving’ wisten ze het sluimerende wantrouwen te vergroten.Ga naar eindnoot2 Met ‘zwarte zondag’, de verkiezingen van 24 november 1991, begon de opmars van het Vlaams Blok. De leuze ‘Eigen Volk Eerst’ van Filip Dewinter en de zijnen raakte een gevoelige snaar. Inmiddels kan de partij, die nu Vlaams Belang heet, rekenen op de stem van ongeveer een op de vijf Vlamingen. De veroordeling van het Vlaams Blok in 2004 wegens racisme wist de partij in eigen voordeel uit te leggen als een aanval op de vrije meningsuiting. Het cordon sanitaire, de onderlinge afspraak van de andere partijen om het Vlaams Belang uit te sluiten van bestuurscoalities, kon de ‘antipolitiek’ evenmin stuiten. Sterker nog, in de slachtofferrol en in de oppositiebankjes bleek het comfortabel groeien. | |
[pagina 23]
| |
De affaire-Dutroux, die begon in de zomer van 1996, gaf het politieke establishment en de overheid opnieuw een harde knauw. Het ‘monster van Marcinelle’ legde het falen van politie en justitie bloot én de onmacht van de politiek om er iets aan te doen. In die vertrouwenscrisis leek een mondige burger op te staan die verandering eiste. De druppel die de emmer deed overlopen, was het moment waarop de populaire onderzoeksrechter Jean-Marc Connerotte werd beschuldigd van partijdigheid in de zaak-Dutroux. De aanleiding was dat hij spaghetti had gegeten op een benefietmaaltijd met Sabine en Laetitia, de meisjes die levend uit de kinderkooi van Marc Dutroux waren bevrijd. Connerotte moest uit de weg worden gewerkt, zo veronderstelde menigeen, omdat hij op het punt zou staan de rol van medeplichtige prominenten te onthullen in een vermeend pedofilienetwerk. De doofpot diende dicht te blijven. Het gevolg is bekend: ruim driehonderdduizend Belgen betoogden op 20 oktober 1996 in Brussel op de Witte Mars. Het is de grootste betoging die het land ooit heeft gekend. In het turbulente einde van de jaren negentig omarmden sociologen, politicologen en journalisten gretig de ‘burgermanifesten’ van de liberale oppositieleider Guy Verhofstadt. Diens pleidooien voor ‘directe democratie’ stelden een even frisse als krachtige remedie in het vooruitzicht. Als de politici het land niet langer aankonden, dan moest de bevolking zelf maar het heft in handen nemen via referenda en andere vormen van directe inspraak. Maar de demonstranten op de Witte Mars werden nooit geïnspireerd door de wil om politiek te participeren, oordeelt Elchardus. ‘Die roep om meer inspraak was een destructieve, antipolitieke reflex. Men vond het systeem slecht, men vond de politici sjoemelaars en bedriegers. Of erger nog, men geloofde dat ze in pedofiele netwerken van Dutroux zaten.’ Zij die het hardst riepen om directe democratie, bleken juist degenen die het minste participeerden in maatschappelijke organisaties, die amper betrokken waren bij activiteiten hun buurt, die nooit meer de moeite zouden nemen om te stemmen indien de opkomstplicht in België werd afgeschaft. Toen Verhofstadt in 1999 premier werd, stelde zijn paarsgroene regering een ‘commissie politieke vernieuwing’ in. Maar het enthousiasme bleek alweer tot rond het nulpunt gedaald. De beoogde voorzitter kon niemand voor die commissie vinden. Een voorstel voor een niet-bindend referendum bleef op de plank liggen. Verhofstadt durfde in 2005 geen referendum aan over de Europese Grondwet. Het is echter verraderlijk te denken dat de afstand tussen kiezer en gekozene pas de laatste decennia is ontstaan. Die was er net zo goed in de jaren vijftig. Immers, in België houdt ‘de eeuwige zoektocht naar compromissen de burger sowieso op afstand’, analyseert politicoloog Luc Huyse. Alleen kraaide er toen geen haan naar. ‘Het geven en nemen waarop een pacificatiepolitiek rust, lukt slechts als de compromismakers over een ruime bewegingsvrijheid beschikken. Bijgevolg wordt van de kiezers verwacht dat zij gewillig toekijken, liefst van heel ver. De verhouding die de | |
[pagina 24]
| |
Vlaamse winnaars en verliezers van de Belgische federale verkiezingen van 10 juni 2007.
Van boven naar onder: Guy Verhofstadt (Open VLD), het overwinningsfeest bij het kartel CD&V/N-VA, Jean-Marie Dedecker (Lijst Dedecker) en Johan Vande Lanotte (SP.A), Foto Gert jochems. | |
[pagina 25]
| |
politieke partijen met hun aanhang zoeken, leunt dus op een vleugje ideologie, op veel dienstbetoon en op een grote dosis lijdzaamheid van de kant van de burgers.’Ga naar eindnoot3 Op het dienstbetoon na kan de passage ook over Nederland gaan. De ‘vleugjes ideologie’ raakten hun glans kwijt; de gevestigde partijen moeten voor kortere of langere tijd andere partijen naast zich dulden. De lijdzaamheid van veel burgers veranderde in mondigheid, anderen haakten teleurgesteld af of verloren domweg hun interesse. Eén aardverschuiving kende het Nederland van de jaren tachtig en negentig nog niet: de opkomst en doorbraak van een rechts-populistische volkspartij.Ga naar eindnoot4 Wat zijn de gevolgen van de turbulente veranderingen? Huyse beklemtoont het hybride karakter van de hedendaagse politiek: ‘De Belgische politiek weifelt tussen oud en nieuw. Het verleden is nog prominent aanwezig. De politieke cultuur blijft getekend door wat driekwarteeuw participatiepolitiek aan gewoonten, automatismen en zekerheden heeft verwekt. [...] Tegelijkertijd is er slijtage zichtbaar. Twee vitale onderdelen van de Belgische politiek staan onder druk: de verzuiling, een type van vervlechting van samenleving en politiek, en het consensusmodel, een vorm van conflictbeheersing. Die weegt zwaar op het prestatievermogen van de politieke instellingen en hun bemanning. Het veroorzaakt ook onrust onder de bevolking. Het is wachten op een synthese tussen oud en nieuw. Hoe die er kan uitzien, is voor elke waarnemer grotendeels onbekend terrein.’Ga naar eindnoot5 | |
Als ze ‘ons Maya’ zeggen, is het goedHoog tijd om twee direct betrokkenen bij die woelige omslag te bevragen. Ze vertegenwoordigen twee generaties, twee partijen, twee kiesdistricten. Herman De Croo (o1937) is in de zomer van 2007 aan zijn veertigste zittingsjaar in de Kamer begonnen; Maya Detiège (o1967) bereikte in augustus hetzelfde aantal jaren in leeftijd. In hartje Antwerpen, op het terras van jazz- en artiestencafé De Muze aan de Melkmarkt, vraag ik haar naar de veranderingen in de politieke cultuur. Ze heeft de trends in drie generaties meegemaakt: haar grootvader Frans Detiège was van 1947 tot 1976 schepen van Sociale Zaken in Antwerpen en in 1976 kortstondig burgemeester. Haar moeder Leona Detiège was burgemeester van 1995 tot 2003. Zelf is ze sinds 2003 federaal Kamerlid voor de socialisten (SP.A) en sinds 2006 ook gemeenteraadslid in Antwerpen. Nog voor ze kan uitleggen hoe zij ‘de kloof’ ervaart, herkent een voorbijganger haar. Met een brede grijns loopt hij op het terras af. ‘Ge zijt goe veranderd!’, roept Maya Detiège tegen de zestiger. Ze praten even over koetjes en kalfjes, en dan vraagt de man waarom ze afgelopen weekend niet met een kraampje op de jaarlijkse rommelmarkt stond van Luchtbal, een sociale woonwijk in noord-Antwerpen. De teleurstelling klinkt door in zijn stem. ‘Ik was er wél, hoor’, antwoordt Detiège in plat Antwerps. ‘Alleen niet op zondag, toen was het schoolfeest.’ Ook in de apotheek waar ze regelmatig een | |
[pagina 26]
| |
dienst draait, heeft hij haar lang niet meer gezien. ‘Jawel hoor, maar welke apotheek bedoelde gij? Maandag stond ik nog in de apotheek op Linkeroever. Op dat hoekske.’ De ontmoeting zegt volgens de Antwerpse alles. ‘Je merkt de sociale controle. Ik ben opgegroeid in zijn buurt. Laat je je gezicht zien op de rommelmarkt, dan toon je betrokkenheid. Blijf je weg, dan denken de mensen snel dat je ze minacht. Men hecht er waarde aan te kunnen zeggen dat men een oude knuffelbeer in mijn kraam heeft gekocht. Ik ken de hele wijk, iedereen kent mij. Als ik achter mijn rug hoor zeggen dat “ons Maya” er is, dan weet ik dat het goed is.’ Vlaanderen is een basisdemocratie gebleven. Daarom vond Detiège het ‘ongelukkig’ dat haar partij de Alzheimer-expert Christine Van Broeckhoven, in augustus nog te gast in het VPRO-programma Zomergasten, koos als lijsttrekker van de provinciale kieskring Antwerpen. De Antwerpenaren kenden haar misschien al als professor, maar ze hebben geen persoonlijke band met haar. ‘Nee, ik wilde zelf geen lijsttrekker zijn’, bezweert Detiège. ‘Maar het is een inschattingsfout om een onbekende figuur een zodanige centrale rol te geven.’ De resultaten van 10 juni geven haar geen ongelijk. De score van Van Broeckhoven was met 26.194 stemmen matig, terwijl Detiège haar op de derde plaats met 24.767 voorkeurstemmen bijna evenaarde. Enkel de lijstduwer, Antwerps burgemeester Patrick Janssens, deed het met 37.626 voorkeurstemmen nog beter.Ga naar eindnoot6 Lukt het Maya Detiège in de stad Antwerpen nog wel om ‘dicht bij de mensen’ te staan, in de rest van de gelijknamige provincie is dat al een stuk lastiger. In Mechelen, amper een kwartiertje rijden, noemen ze haar niet ‘ons Maya’. De Kempen zijn nog verder van huis. Niettemin wordt het verwacht dat ze ook daar geregeld haar neus laat | |
[pagina 27]
| |
Guy Verhofstadt en Herman De Croo, voor de verkiezingen van 10 juni 2007 respectievelijk Belgisch premier en Kamervoorzitter, Foto Gert jochems.
Pieter De Crem, voor de verkiezingen van 10 juni 2007 voorzitter van de CD&V-Kamerfractie, Foto Gert Jochems.
zien. ‘Dat wordt ook gewaardeerd. Maar de grote held van de SP.A blijft daar natuurlijk Jan Peeters, de burgemeester van Herentals. Zijn motto, “voor de Kempen”, was bij de federale verkiezingen genoeg om succes te garanderen.’ Is alles bij het oude gebleven? Nee, zegt de socialiste, die zich uit haar kinderjaren de voordrachten van haar opa herinnert, in stampvolle zalen. ‘De reacties waren heel direct, soms ook heel brutaal, maar er was altijd directe communicatie. De boodschap werd niet via een tv-interview overgebracht. Nu heb je de kranten, de radio en de televisie nodig om de mensen te bereiken. Je moet nieuwe wegen zoeken om op internet de jongere generatie aan te spreken. Tegelijk blijft een deel van de bevolking verwachten dat ik dezelfde stijl houd als in de tijd van mijn grootouders.’ Dat betekent nog altijd: toegankelijk zijn. Daarom staat ze een of twee dagen per maand achter de balie van een Antwerpse apotheek - ze studeerde farmacie. ‘Die voeling met de praktijk is noodzakelijk. Enerzijds kunnen mensen hun problemen en klachten aan me kwijt. Men heeft vaak het gevoel dat stemmen niets oplevert. Luisteren is vaak al de helft van de oplossing. Zo wilde een vrouw van negentig, met haar gezondheid “op de sukkel” niet uit haar appartementje weg omdat haar kinderen zouden moeten meebetalen aan een home, een bejaardenhuis. Ik kon haar wat adviezen geven. Iemand anders belde me laatst over een sociale woning voor een gehandicapte mevrouw. Als politicus moet je iets aan de lange wachtlijsten doen, maar je kunt natuurlijk niet helpen met voorkruipen. Anderzijds helpt het mijzelf als lid van de parlementaire commissie Volksgezondheid. Je beseft maar weer eens hoe snel de Wetstraat de zorgen van mensen dreigt te vergeten. We kunnen niet alleen maar praten over het broeikaseffect.’ | |
[pagina 28]
| |
Ze zijn ons kotsbeuAls alle parlementariërs tot genoegen van de buurtbewoners hun oude huisraad op de rommelmarkt verkopen en geregeld dienst draaien in de apotheek, dan kan er toch nauwelijks een kloof met de burgers ontstaan? En trouwens, elke gemeente van betekenis heeft toch wel een lokale bestuurder die ook in het Vlaamse of federale parlement actief is? Misschien wel het allerbeste verzekerd van een stem in Brussel is de gemeente Brakel, veertienduizend zielen groot, gelegen in de Vlaamse Ardennen tussen Oudenaarde en Geraardsbergen. Tot die veertienduizend zielen behoort burgemeester Herman De Croo. Hij is in 2007 aan zijn veertigste jaar begonnen in de Kamer. Van 1999 tot 2007 hanteerde hij er zelfs de voorzittershamer en was hij dus de ‘eerste burger’ van het land. Op zijn werkkamer in de Hertogstraat in Brussel, tegenover het parlement en de ambtswoning van de premier aan de Wetstraat, schetst de kersverse zeventiger hoe hij de oude politieke zeden in ere houdt, maar ook hoe onvermijdelijk de vanzelfsprekende nabijheid van vroeger verloren gaat. Die nabijheid is er volgens hem nog wel, dankzij de dubbelmandaten. ‘Honderd van de honderdvijftig Kamerleden zijn burgemeester of schepen, de vijftig anderen hadden het graag willen zijn.Ga naar eindnoot7 Door zowel lokaal als gewestelijk of federaal actief te zijn, rijd je de kloof dicht.’ Al is het voor de politici zwaar: ‘Wij hebben door die twee of meer petten wel een parlementair leven dat dodend is. Je overleeft niet, ik herhaal: níet, als je niet elke dag met je eigen kiesarrondissement bezig bent. Je moet je voeten hebben in je streek en je hoofd in Brussel.’ De Croo maakt er al vier decennia een erezaak van zoveel mogelijk ‘onder de mensen’ te komen. Op vrijdagavond en zaterdagochtend houdt hij als burgemeester van Brakel spreekuur, ‘zoals de Romeinse senatoren’. Een groot deel van de zaterdag en zondag benut hij om acte de présence te geven op sportmanifestaties, feesten en openingen. ‘De meeste politici doen dat niet. Ik hoor mensen op festivals zeggen: voor de verkiezingen zijn al uw collega's hier, na de verkiezingen zien we alleen u nog.’ In vliegende vaart gaat hij de groepjes op de recepties langs, hij maakt een grapje, luistert naar vragen en problemen. Voor de aanwezigen het beseffen, is hij vertrokken naar een volgende zelfopgelegde verplichting. ‘Maar ik ben wél zichtbaar en bereikbaar voor iedereen en kom thuis met bierviltjes vol verzoekschriften. Ik krijg per week tweehonderd brieven, faxen en mails. In de kelders onder mijn huis staan honderdduizend dossiers van dienstbetoon, alfabetisch gerangschikt.’ Zo nodig schrijft of belt hij om aandacht te vragen voor een zaak. De dossiers heb ik niet met eigen ogen aanschouwd, maar landgenoot Derk-Jan Eppink waande zich in ‘de kelders van het kwaad’ toen De Croo hem er ooit rondleidde. ‘De catacomben onder zijn huis waren de échte bakermat van De Croos politieke macht’, schrijft Eppink in zijn hilarische boek over België. ‘Hij hielp mensen en mensen | |
[pagina 29]
| |
die waren geholpen, vergaten dat niet. Ze stemden voor De Croo, die zo bij elke verkiezing zijn aantal voorkeurstemmen kon vergroten, bijna evenredig aan het aantal dossiers in de kelder. In zijn streek stemden zelfs de nonnen liberaal.’Ga naar eindnoot8 De voormalige eerste burger van België weet dat dienstbetoon in Nederland wordt afgedaan als vriendjespolitiek. ‘Maar de drempel om hulp te vragen ligt nog altijd veel hoger bij een klachtenloket of ombudsman. Ik doe niets verkeerd, ik meng me niet in rechtszaken. Mocht ik iets onoorbaars verlangen van een ambtenaar, dan zou hij mijn brief prompt aan de pers doorspelen. Burgers die ik valse beloftes zou doen, zouden de media inlichten. Wie geen diensten betoont, zingt onopzettelijk de lof van de luiheid. Het is veel minder werk, hè? Dienstbetoon afwijzen om principiële redenen bespaart een Nederlands Kamerlid twintig uur werk per week. Dan ben je er vanaf! Dat is mij onwaardig.’ Zijn dienstbetoon, gecombineerd met zijn alomtegenwoordigheid in het land, betaalt zich terug. De Croo was in juni 2007 lijstduwer voor de liberale Open VLD van de kieskring Oost-Vlaanderen. Hij behaalde 48.930 voorkeurstemmen. Weinig andere politici buiten de lijsttrekkers komen in de buurt van deze resultaten. Hij is er trots op, maar De Croo beseft dat zulke scores alleen zijn weggelegd voor de politici bij wie de media voortdurend aankloppen. Kortom, voor een kleine minderheid. ‘De kiesdistricten zijn veel te groot geworden! Ik heb op de provincie Antwerpen na de grootste kieskring van België. In de tijd dat ik Oudenaarde had, met honderdtienduizend inwoners, kende ik elke straat en was ik als jong Kamerlid elke week in elk dorp te vinden. Dat werd van me verwacht en ik vond het een erezaak. Toen men de kieskring voor de Kamer verruimde tot Aalst en Oudenaarde had ik opeens driehonderdduizend kiezers. Nog altijd slaagde ik er toen in om elke maand naar elk dorp en elke gemeente te gaan. Maar tegenwoordig is het heel Oost-Vlaanderen: anderhalf miljoen inwoners! Als ik vanuit Brakel wil gaan spreken in verafgelegen plaatsen als Maldegem of Beveren, dan kan ik slechts één of twee plaatsen aandoen in het weekend. Het is een uur heen, een uur ter plaatse, een uur terug. Een goede politicus heeft toch snel twintig verplichtingen in het weekend. Twintig hè! Van de vrijdagavond tot de zondagavond.’ Hoe groter de kieskring, hoe groter de kloof, die De Croo ook wijt aan de overmaat aan verkiezingen. ‘Met telkens dezelfde gezichten, dezelfde partijen, dezelfde slagzinnen. We hadden federale verkiezingen in 2003, Vlaamse parlementsverkiezingen in 2004, gemeenteraadsverkiezingen in 2006, weer federale in 2007. Dan volgen verkiezingen in 2009, 2011 en 2012. Dat is de burger zat. Des te meer daar hij in België naar de stembus móet gaan. Gij werkt als politicus op zijn zenuwstelsel, hij is u kotsbeu. De mensen zeggen mij op de markt: moeten we nu weer stemmen, zijde gij zot?’ Het moet en kan volgens De Croo anders. Verkiezingen moeten meer worden samengevoegd op dezelfde dag en de ‘voorkeurstemmenobsessie’ zou niet langer het politieke | |
[pagina 30]
| |
systeem mogen vergiftigen. ‘Margaret Thatcher, Tony Blair en Gordon Brown hebben in hun kiesdistrict amper twintig- tot dertigduizend stemmen nodig om in het Lagerhuis te komen. Dat haalt een burgemeester in Aalst of Gent ook bij de gemeenteraadsverkiezingen. Toch zijn Thatcher, Blair en Brown toppolitici in de wereld. Dus wat is er minderwaardig aan het feit dat men zou worden gekozen in kleinere districten?’ | |
Drie tenoren en een brulboeiHelaas voor Herman De Croo is de dagelijkse realiteit anders. Voor het gros van de Kamerleden en senatoren is een steeds kleinere bijrol weggelegd, signaleert Rik Van Cauwelaert. Volgens de commentator van het weekblad Knack is hun ‘lokale optreden’ in de kiescampagnes ‘de muzak bij de confrontaties tussen de kopstukken’. Hij gaat verder: ‘De campagnes van de kopstukken worden volkomen los van de partijen en hun achterban uitgetekend door een klein politbureau. Dat zal [...] in geval van twijfel niet het partijprogramma als toetssteen gebruiken, maar de zaak voorleggen aan het opperste gerecht: de opiniepeiler of de focusgroep. Met geregelde, maar niet altijd consequente bijsturingen tot gevolg.’Ga naar eindnoot9 De kopstukken bepalen steeds meer het beeld, ook lokaal. Socialistisch burgemeester Patrick Janssens voerde een ‘presidentiële campagne’ bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 in Antwerpen. Het draaide amper nog om zijn partij (en die van Maya Detiège), maar des te meer om ‘Patrick’ (zonder achternaam). Met een weergaloos resultaat: voor het eerst in jaren kon het Vlaams Belang zich niet meer de grootste partij van de Scheldestad noemen. Al was de winst van de socialisten vooral afgesnoept van Janssens' coalitiegenoten (liberalen, christendemocraten en groenen) en niet van Filip Dewinter. Deemoedig zei Janssens dat zijn coalitiepartners te hard waren afgestraft door de Antwerpse kiezer. Bij de federale verkiezingen op 10 juni 2007 ging in de media alle aandacht uit naar de ‘drie tenoren’: socialist Johan Vande Lanotte, christendemocraat Yves Leterme en liberaal Guy Verhofstadt. Hun profielen zijn niet lokaal of regionaal, hoewel Verhofstadt aan het eind van zijn tweede paarse regering het premierschap combineerde met een ‘zitje’ in de gemeenteraad van Gent. Hij legde er zelf huisbezoeken af in de hoop het ongelijk aan te tonen van de opiniepeilers. Maar kopstukken folderen niet graag op markten. Zij kruisen liever de degens in de tv-debatten. Wie daar het beste overkomt en het beste de tijdgeest aanvoelt, scoort bij tienduizenden kijkers tegelijk en hopelijk ook in de stemhokjes. Riskant blijft een te grote nadruk op de lijsttrekkers natuurlijk wel. De geslaagde strategie van Janssens in Antwerpen faalde immers bij de federale verkiezingen voor zijn partijgenoot Vande Lanotte. Een van de vele verklaringen: de SP.A is ‘te veel loft en te weinig volkshuis’ geworden; wel favoriet bij de links-intellectuele kiezer, maar | |
[pagina 31]
| |
niet meer bij de ‘man op de straat’ die traditioneel socialistisch stemde.Ga naar eindnoot10 Zelfs de opiniepeilers en de focusgroepen kunnen kennelijk fors miskleunen, want de deconfiture van de socialisten was door niemand voorzien. Evenmin voorspelden ze de verkiezingszege van Jean-Marie Dedecker. De stadsgenoot van Vande Lanotte - ze kenden elkaar uit de Wetstraat én uit de gemeenteraad van Oostende - leek met zijn liberale scheurlijst niet eens de kiesdrempel halen, maar de wraak van de voormalige judobondscoach was zoet met één verkozene in de Senaat en vijf zetels in de Kamer. De man die ook wel ‘de brulboei van Oostende’ wordt genoemd, spreekt uiterst zacht en rustig als hij me ontvangt op zijn sobere Brusselse werkkamer. Na zijn royement bij de Vlaamse liberalen werd hij binnengehaald én weer buitengewerkt bij de Nieuw-Vlaamse Alliantie (N-VA). ‘Ik heb er geen moment ruzie gehad. Men had gewoon angst van mij. Het systeem wilde van me af.’ Het Vlaams Belang flirtte vergeefs met hem. ‘Ik wil absoluut geen lid worden van het Vlaams Belang.’ En dus had hij nog maar een kans: op eigen kracht aan de verkiezingen deelnemen. Lijst Dedecker werd geen schijn van kans toegedicht. Maar de woelige voorgeschiedenis verschafte hem het perfecte profiel van buitenstaander. ‘Ik heb het imago van een rechtlijnig, eerlijk politicus. Er was de roep om verandering. Ik zat in de slipstream van christendemocraat Yves Leterme. De paarse regering was bont en blauw, zonder dat zelf in te zien. De kiezer doorzag de beloftencultuur van Verhofstadt.’ Dedecker positioneert zich perfect in een vacuüm in het politieke spectrum: tussen de liberale Open VLD en het Vlaams Belang. Hij spreekt menig kiezer aan die wars is van de traditionele politiek. Uit een steekproef bleek dat zijn aanhang zelfs nog cynischer is over de gevestigde politieke partijen dan de Vlaams Belang-stemmers. Ze zijn het opvallend vaak eens met stellingen als ‘politici beloven veel, maar doen niets’.Ga naar eindnoot11 Antipolitiek bij uitstek, zou de conclusie kunnen zijn. Toch beschouwen de andere partijen en de commentatoren de Lijst Dedecker zeker niet als een exponent daarvan. Dedecker profileert zich met enerzijds een rechts sociaal-economisch programma, met nadruk op de ‘hardwerkende Vlaming’, en anderzijds met een progressieve koers op ethisch vlak. ‘Ik ben vóór euthanasie, zelfs voor kinderen. Ik heb in de Senaat vóór het homohuwelijk gestemd. Ik ben geen rechts-extremist, ik ben gezond rechts.’ Die positionering maakt de West-Vlaming om nóg een reden interessant: de partij van Jean-Marie Dedecker wordt als een nieuw argument aangevoerd om het cordon sanitaire tegen het Vlaams Belang te behouden. De ontevreden liberaal die de Open VLD te links vindt, heeft nu immers ook Lijst Dedecker als alternatief. ‘Kiezen voor het Vlaams Belang was tot nog toe de deur definitief achter zich dichtslaan en adieu zeggen tegen de politiek. Men kon niet terug omdat de afstand tussen het Vlaams Belang en de andere partijen te groot was’, zo klinkt een van de analyses. ‘Dat verandert nu dus: er is een brug geslagen tussen de traditionele partijen en de paria van de Vlaamse politiek.’Ga naar eindnoot12 | |
[pagina 32]
| |
Dedecker zelf vindt dat bepaald geen reden om het cordon sanitaire dus maar ongemoeid te laten. ‘Ik zou het Vlaams Belang al jaren geleden aan de macht hebben laten komen. De kiezer vraagt er al zó lang om! Voor die partij is het cordon sanitaire een levensverzekering. Aan de macht had je de ondraaglijke lichtheid van hun inhoud al lang gezien. Maar de andere Vlaamse partijen zijn tevreden met het cordon: ze hoeven de koek met eentje minder te delen. En ook de Walen zijn blij: een vijfde van het Vlaamse kiespubliek is uitgeschakeld.’Ga naar eindnoot13 | |
Aan het eind van een reisLaat ik eindigen met een boutade. België is al niet groot, maar de Vlamingen hebben soms de neiging om hun actieradius nog kleiner te maken dan Vlaanderen. Als Antwerpse kandidaten voor het parlement, zoals Maya Detiège, al moeite hebben om in Mechelen (of de Kempen) stemmen te winnen, dan zegt dat volgens mij meer over de Mechelaars dan over de grootte van het kiesarrondissement. Als een politicus als Herman De Croo zijn voorkeurstemmen bij wijze van spreken een voor een moet binnenharken door diensten te betonen en handjes te schudden, dan zal hij inderdaad zestien uur per dag moeten werken. En als het ‘lokale optreden’ van parlementariërs in de kiescampagnes slechts ‘de muzak bij de confrontaties tussen de kopstukken’ is, waarom houden de media dan zo van die muzak? Ik maak me sterk dat de Belgische schrijvende en audiovisuele media vele malen meer over de gemeenteraadsverkiezingen hebben bericht, dan de Nederlandse media over de Tweede-Kamerverkiezingen. Het tv-programma Terzake 06 van de VRT nam in de aanloop naar de lokale stembusgang tien avonden lang evenveel Vlaamse gemeenten onder de loep. Was dat niet wat veel van het goede? De ongeldig verklaarde uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen in het Oost-Vlaamse Wetteren (circa drieëntwintigduizend inwoners) bleef wekenlang prominent in het nieuws; de nieuwe stembusgang opende de journaals en haalde de voorpagina's. Waarom? Hoe vaak ik tijdens de campagne niet opmerkingen hoorde maken als ‘die komt van daar-en-daar’ en dan maar moest begrijpen wat voor iemand dat dus was! Natuurlijk, de kersverse partij van Jean-Marie Dedecker wist zonder vertakt netwerk enorm te scoren. Maar hij ziet het nu als prioriteit om sterke lokale afdelingen uit te bouwen. En natuurlijk, de nationale kopstukken bepalen in de tv-debatten de toon en inhoud. Zij kunnen op de lijst van de Senaat rekenen op vele honderdduizenden kiezers uit heel Vlaanderen. Maar tegelijk weet iedereen dat Leterme uit Ieper, Vande Lanotte uit Oostende en Verhofstadt uit Gent komt. Dat geeft ze een signatuur mee. Drie dagen voor de federale verkiezingen vroeg ik Yves Leterme of hij het beter kon vinden met Johan Vande Lanotte of met Guy Verhofstadt. De vraag was niet bijster verrassend, het antwoord des te meer. ‘Johan en ik zijn streekgenoten van eenvoudige afkomst, terwijl | |
[pagina 33]
| |
Foto Gert Jochems.
Verhofstadt toch uit de Gentse bourgeoisie komt.’ In Nederland zou een dergelijk antwoord niet bij een politicus opkomen. En trouwens: tussen Ieper, de thuisbasis van Leterme, en Vande Lanottes Oostende ligt zestig kilometer. Van Ieper naar Gent is amper twintig kilometer verder - het ligt zelfs op Letermes dagelijkse route naar Brussel. Maar kennelijk is het passeren van de provinciegrens tussen Oost- en West-Vlaanderen nog een hele belevenis. Zwijg dan maar helemaal over de taalgrens. Er is een kloof tussen politici en burgers, zoveel is duidelijk. Maar misschien houden zij elkaar vooral in een wurggreep. De burgers verwachten al te veel van hun volksvertegenwoordigers. Ze verwachten een nabijheid van de gekozenen die praktisch onmogelijk is, hoeveel waardering harde werkers als Detiège en De Croo ook verdienen met hun pogingen om ‘dicht bij de mensen’ te staan. Teleurgesteld afhaken wordt de kiezers niet gegund; stemmen is in België immers geen recht maar een plicht. En dat moeten ze nog heel erg vaak ook: er zijn verkiezingen voor het Europese, federale en Vlaamse parlement, voor provincie- en gemeenteraden, in de stad Antwerpen ook nog eens voor de districtsraden. Dubbelmandaten kunnen dan een doeltreffende manier zijn om de politiek van de Wetstraat dichter bij die van de Dorpsstraat te brengen. Maar het gevaar dreigt dat de Wetstraat er zelf dorps van wordt. En dan nog: kan iemand zowel een actieve burgemeester van een middelgrote stad zijn | |
[pagina 34]
| |
als Vlaams of federaal parlementslid? Gaat de aandacht voor het een niet ten koste van het ander? Misschien zijn deze factoren er mede debet aan dat de ‘synthese tussen oud en nieuw’ nog traag gaat en zo moeizaam te voorspellen valt. Misschien dat de Vlaamse (en Belgische) politiek daarom zo hybride van karakter blijft. Terecht stelt Luc Huyse dat van het nieuwe plaatje vooralsnog alleen losse puzzelstukken te vinden zijn. Jean-Marie Dedecker is het jongste bewijs dat de glazen bol van de Wetstraatwatchers aardig beslagen kan zijn. Hij stond zelf evenzeer versteld van zijn eclatante succes. Dedecker rekent zichzelf tot de Nederlandse ‘traditie’ van Pim Fortuyn - elke vergelijking met de islamofobe Geert Wilders wijst hij (terecht) van de hand.Ga naar eindnoot14 Maar pas als zijn partij bij volgende (federale of Vlaamse) verkiezingen het succes kan consolideren of uitbouwen, valt te zeggen dat hij het speelveld echt weet op te schudden.
De spannende, maar ongewisse transities in de politiek doen zich ook voor op de drie andere terreinen die ik eerder beschreef in deze jaargang van Ons Erfdeel. Vlaanderen is enerzijds welvarend en zelfbewust en anderzijds in zichzelf gekeerd en onzeker. Vlaanderen zoekt een nieuwe identiteit, maar wil geen afstand nemen van het vertrouwde. In het eerste verhaal beschreef de Mechelse burgemeester Bart Somers dat de inwoners de illusie hebben dat ze in ‘het grootste dorp van Vlaanderen’ wonen, maar feitelijk zijn ze de inwoners van ‘de kleinste grootstad’. Somers' nuchtere vaststelling: ‘We kunnen niet terug naar gisteren.’ Het tweede verhaal ging over hoe de kerken zijn leeggestroomd, maar de katholieke humuslaag nog altijd voeding geeft aan Vlaanderen. ‘Het zit in het behangpapier’, antwoordde kardinaal Godfried Danneels op de vraag wat de populaire katholieke scholen nog katholiek maakt. Voor het derde verhaal, over sociaal kapitaal van de samenleving, kwam ik uit bij jeugdverenigingen als scouting en Chiro. Daar trok ik opnieuw een paradoxale conclusie: het verenigingsleven verbreedt én vernauwt de blik. ‘De Chiro is een soort sociale zekerheid’, zei Chiroleider Lode Bellens. ‘Ik werd lid omdat mijn ouders ook lid zijn geweest. De groepsleiders uit mijn jeugd hebben inmiddels zelf kinderen, die ik nu begeleid. De cirkel is dus rond.’ Terugblikkend valt een rode draad op in deze vierdelige ontdekkingsreis. Laat ik het de ‘nabijheid’ noemen. Meer dan Nederlanders lijken de Vlamingen te hechten aan hun lokale verenigingen en clubs, aan hun jeugdvrienden, aan de plek waar ze zijn geboren en getogen. Aan het feit dat een bestuurder de huwelijken sluit, en niet een of andere ambtenaar. Veel ‘oude’ structuren doorstaan verrassend goed de tand des tijds. Prachtig pakt het uit als het bijdraagt aan een hechtere samenleving waarin de mensen zich betrokken voelen bij elkaar én een open geest houden voor de rest van de wereld. Merkwaardig vind ik het als verhuizen uit de geboorteplaats volstrekt ondenkbaar | |
[pagina 35]
| |
wordt. Kwalijk wordt het pas als vastklampen aan het eigen kringetje leidt tot pure eenkennigheid en zelfs xenofobie. Zaken die je als reiziger over de grens opmerkt, vergroot je al snel uit. Zaken die je elders opvallen, zeggen minstens zoveel over je eigen land. Soms besef je amper dat je de norm legt bij wat je vertrouwd is. Voor wie er aan mocht twijfelen, ook dit jaar ben ik weer een stukje meer gaan houden van Vlaanderen - en ook, met permissie, van België. Brussel, 20 augustus 2007 |
|