Ver weg in een kosmische stilte
Vijftig jaar, een zelfportret
Toen ik vijftien was, speelde ik vaak het volgende spel: ik ging voor een spiegel staan en bekeek mezelf zo lang mogelijk. In het begin stond ik versteld van het gezicht in de spiegel: dat was niet het gezicht dat ik me bij mezelf had voorgesteld. Maar naarmate ik eraan gewend raakte, aan de neus, de oren, de mond,... werd ik meer en meer aangetrokken door de ogen.
Via die ogen probeerde ik binnen te dringen in dat hoofd. Hoe langer ik in de kern, de pupillen, staarde, hoe meer mijn gezicht vervreemdde, mijn denken stopte en ik in een adembenemende stilte toeschouwer werd van een mij volslagen vreemd wezen. Alsof ik uit mezelf trad en naar mezelf keek. Alleen was er geen vertrouwdheid, geen identificatie met die andere, integendeel. Ik keek in het gezicht van een jongen die ik niet kende en die op zijn beurt even onbegrijpend terugstaarde. In het begin was ik geschokt, maar de griezeligheid van deze ervaring deed mij dit spel steeds opnieuw spelen, steeds opnieuw zoekend naar het wezen van die ‘ander’; die ik als ‘mezelf’ kende, en met wie ik dag in dag uit palaverde, maar die in deze kosmische stilte oneindig ver weg leek.
Vijfendertig jaar later probeer ik het opnieuw. Ik kijk in de ogen van een man die mij even vreemd voorkomt. Alleen verontrust mij die ervaring niet meer zoals toen. Blijkbaar heeft de tijd mij geleerd te aanvaarden dat ik slechts de toeschouwer was van het leven dat deze man geleefd heeft. Hoe vaak ik ook geprobeerd heb in te grijpen, de pijn te vermijden, het ongeluk te voorkomen, de liefde te koesteren,... het was allemaal tevergeefs. Hij ging zijns weegs. Wat hem dreef? Ik weet het niet en begrijp het niet.