| |
| |
| |
De neerlandistiek in Franstalig Belgie en in Frankrijk
In de zomermaanden van 2006 heb ik een enquêteformulier gestuurd naar een twintigtal neerlandici die werkzaam zijn aan universiteiten in Franstalig België of in Frankrijk. De bedoeling was een globaal overzicht te krijgen van de toestand van de neerlandistiek in het Franstalige gebied. Ik heb gepeild naar de aangeboden vakken, het aantal studenten en hun motivatie, de toekomstperspectieven, de verschillen tussen Franstalig België en Frankrijk en de eventuele samenwerkingsverbanden.
| |
De neerlandistiek in Franstalig Belgie
Het aanbod
Aan alle Franstalige universiteiten in België (Brussel, Louvain-la-Neuve, Luik, Namen) komt zowel taalkunde als literatuur aan bod. Beide domeinen zijn even belangrijk en er worden dan ook meestal aparte colleges gegeven over de verschillende onderdelen: fonetiek, zinsbouw, morfologie, taalbeheersing, taalvariatie, vertaalkunde; literatuurgeschiedenis, tekstverklaring en literaire theorie. Ook doen alle instellingen aan Landeskunde (kennis van volk en land), een vak dat kan steunen op een Erasmusverblijf van de Franstalige studenten aan Vlaamse of Nederlandse universiteiten. Zo'n verblijf wordt overigens aan alle universiteiten gestimuleerd.
Sommige collega's betreuren het dat er bij gebrek aan personeel en financiële middelen niet meer aandacht kan worden besteed aan historische grammatica, dialectologie en sociolinguïstiek. Anderen hopen dat er in de toekomst, op masterniveau, mogelijkheden zullen zijn voor minder ‘utilitaire’ vakgebieden, zoals theoretische taalkunde en historische Nederlandse letterkunde.
| |
| |
siegfried theissen
werd geboren in 1940 en studeerde Germaanse filologie in Luik. Was tot oktober 2005 als hoogleraar Nederlandse taalkunde verbonden aan de Universiteit van Luik. Publiceerde over taalkunde en taaldidactiek. Is buitengewoon lid van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.
Adres: Surdents 28, B-4801 Verviers
| |
Motivatie en beroepskeuze
Er zijn studenten die Nederlands kiezen (meestal in combinatie met Engels, in enkele gevallen met Duits) omdat ze gewoon van die taal houden, maar de overgrote meerderheid kiest haar om pragmatische redenen: ‘Nederlands is een must om een goede baan te vinden.’ Dit is vooral het geval in Brussel, maar ook in Wallonië beseft men dat een degelijke kennis van het Nederlands een voordeel is op de arbeidsmarkt. Sommige collega's wijzen erop dat de motivatie na een Erasmusverblijf verschuift van pragmatische redenen naar echte belangstelling voor de taal.
Wat de beroepskeuze betreft, is er de laatste jaren een duidelijke verandering waar te nemen: vroeger studeerden de meeste studenten Germaanse talen om leraar te worden in het middelbaar onderwijs. Nu is dit meestal nog slechts het geval als laatste keus. Uiteraard is de slechte reputatie van het middelbaar onderwijs (het slinkende gezag van de leraar, geweld op school, een matige salariëring) daar debet aan. Enkele uitzonderingen daargelaten, zijn het dan ook niet altijd de beste studenten die nog voor het onderwijs kiezen. Wat dit op termijn betekent voor het niveau van het middelbaar onderwijs en voor de toekomstige studenten laat zich raden.
De meeste studenten zoeken dus een baan in het bedrijfsleven en, in mindere mate, ook in de culturele sector. Financiële instellingen, zoals banken en verzekeringsmaatschappijen, nemen heel graag germanisten (met Nederlands in de talencombinatie) in dienst, want het kost ze minder tijd om ze voor hun specifieke taak op te leiden dan een specialist kennis bij te brengen van het Nederlands, het Engels of (in mindere mate) het Duits. Er zijn trouwens steeds meer studenten die zich op een
| |
| |
carrière in het bedrijfsleven voorbereiden door er een extra jaar bij te nemen, waarin management, taal in bedrijf, vertaling of Europese studies aan bod komen.
| |
Groeiende of dalende belangstelling?
Eigenaardig genoeg hebben alle Franstalige universiteiten in België ongeveer hetzelfde aantal studenten: tussen veertig en vijftig in het eerste jaar. Daarvan blijft in het tweede jaar nog maar de helft over. Dit lage slaagpercentage heeft uiteraard alles te maken met het feit dat er in België geen algemeen eindexamen voor het middelbaar onderwijs bestaat. Iedereen kan zomaar, zonder toelatingsexamen, naar de universiteit komen om Germaanse talen te studeren. De meeste studenten zijn dan ook heel zwak, zwakker dan enkele jaren geleden, zeggen enkele collega's. Daar staat echter tegenover dat er een soort ‘elite’ is ontstaan van studenten die dankzij een vrij sterke basis (als gevolg van deelname aan uitwisselingsprogramma's e.d.) beter dan vroeger zijn toegerust voor de studie Nederlands.
Het aantal eerstejaars is sinds een vijftal jaren stabiel, maar in vergelijking met tien of twintig jaar geleden valt er een duidelijk dalende tendens te constateren. Omdat de Germaanse filologie nog steeds - ten onrechte - de reputatie heeft uitsluitend leraren op te leiden, kiezen veel studenten liever voor de zogenaamde ‘tolkenscholen’ die in feite vooral vertalers afleveren. Er wordt ook vaak nog gedacht dat de universiteit slechts een theoretische opleiding geeft, dat men dus veel over de taal zal leren maar niet de taal zelf. Dat mag in een grijs verleden misschien soms het geval zijn geweest, nu klopt het niet meer.
Sinds enkele jaren bieden verscheidene universiteiten, om meer studenten aan te trekken, een verruiming van de mogelijkheden van talencombinatie aan, zodat het naast Nederlands-Engels of Nederlands-Duits nu ook mogelijk is om Nederlands-Spaans, Nederlands-Italiaans en zelfs (horresco referens!) Nederlands-Frans te kiezen. Voorlopig heeft de combinatie van Nederlands met een Romaanse taal weinig succes. Van deze vernieuwing heeft vooral de combinatie Engels-Spaans geprofiteerd.
| |
Toekomstperspectieven
Ondanks het stagnerende aantal eerstejaarsstudenten, althans aan de universiteit, zit het Nederlands in Franstalig België sinds een paar jaar in de lift, voornamelijk om pragmatische redenen. Het toenemende succes van het zogenaamde immersie-onderwijs, de enorme vraag naar avondlessen, bijscholingen en stages en zelfs de verdienstelijke - hoewel soms hilarische - pogingen van Waalse politici om Nederlands te spreken, getuigen van de hogere status van het Nederlands in Brussel en in Wallonië.
Over het algemeen zijn de neerlandici van mening dat de belangstelling voor de neerlandistiek in Franstalig België gegarandeerd zal blijven zolang het Nederlands in
| |
| |
de Benelux (en ook daarbuiten) in economisch en cultureel opzicht een sterke positie zal innemen. Enkele collega's vrezen echter dat door de soms nefaste invloed van de politieke wereld en de toenemende mediatisering van de tegenstellingen tussen Vlaanderen en Wallonië (en Brussel?) de negatieve houding tegenover het Nederlands, die nog steeds bij een deel van de Franstalige bevolking leeft (die het dan ook meestal over ‘le flamand’ heeft en niet over ‘le néerlandais’), zou kunnen toenemen. Een enkele collega droomt nog van een echte tweetaligheid, die ondanks de utopische doelstelling van de Belgische minister van Justitie Laurette Onkelinx (voor het jaar 2000!), een vrome wens is gebleven en dit ook zal blijven.
Uiteraard zal de belangstelling voor het Nederlands, en dus ook voor de neerlandistiek, in Franstalig België afhangen van de evolutie van België. Mocht België uiteenvallen in twee aparte staten (met een ‘Europese’ oplossing voor Brussel?), dan ziet de toekomst van het Nederlands en de neerlandistiek in Franstalig België er minder rooskleurig uit.
| |
De neerlandistiek in Frankrijk
Het aanbod
In alle vier de instellingen die aan mijn enquête deelgenomen hebben (Rijsel, Metz, de Sorbonne en Straatsburg) zijn er aparte colleges voor taalverwerving, (ver)taalvaardigheid en Landeskunde. Aan letterkunde wordt (behalve aan de Sorbonne) minder aandacht besteed. Historische taalkunde komt niet aan bod, wat niet alleen te verklaren valt door een gebrek aan docenten en financiële middelen, maar ook en vooral door de grotere interesse van de studenten voor de moderne taal. De diachronie komt dan weer wel tot haar recht in de cultuurgeschiedenis en de kunstgeschiedenis.
| |
Motivatie en beroepskeuze
Het overal stijgende aantal studenten (soms een verdubbeling of zelfs een verviervoudiging), door de invoering van het Franse equivalent van de Bachelor-Masterstructuur, bewijst dat de neerlandistiek in Frankrijk, hoewel die vooral beperkt blijft tot het noorden van het land, springlevend is. In totaal gaat het om enkele honderden studenten.
De motivatie om Nederlands te leren is van tweeërlei aard: sommige studenten interesseren zich gewoon voor een andere (Europese) taal, ze willen Nederlandse literaire werken in het Nederlands kunnen lezen (ook al is een groot deel van de moderne Nederlandse literatuur in het Frans vertaald), een aantal kunsthistorici wil in Nederland onderzoek doen naar zeventiende-eeuwse schilders, maar voor de overgrote meerderheid gaat het om meer kansen op de arbeidsmarkt, vooral in financiële instellingen en in de transportsector. Heel wat Franse ondernemers zien marktkansen in
| |
| |
Nederland of in Vlaanderen. Vooral als de Nederlandse en/of de Vlaamse economie beter aantrekt dan de Franse hopen Franse werkzoekenden makkelijker werk te kunnen vinden in Nederland of in Vlaanderen, denk maar aan de grensstreek Rijsel-Kortrijk. Maar ook in Frankrijk zelf is er steeds meer vraag naar het Nederlands, niet alleen in het bedrijfsleven, maar ook in de toeristische en de culturele sector en in de journalistiek. Een degelijke kennis van het Nederlands wordt dus duidelijk als een pluspunt gezien. Bovendien hebben de meeste jongeren een positief beeld van Nederland: een tolerant, cool, relaxed land waar alles mag.
| |
Toekomstperspectieven
Sommige docenten Nederlands in Frankrijk betreuren het dat de neerlandistiek beperkt blijft tot het noorden van het land. Ze zijn van mening dat er ook een markt is in de rest van Frankrijk. Nu al is het zo dat een aantal studenten uit het zuiden van het land in het noorden Nederlands komt studeren. Misschien ligt hier een taak weggelegd voor de Taalunie, maar ook voor instanties als de Nederlandse ambassade, de Vlaamse vertegenwoordiging, het Institut Néerlandais en het Nederlandse Office du Tourisme. Er zou misschien zelfs een gezamenlijke strategie uitgestippeld kunnen worden om het Nederlands nog beter te promoten. Een docent die nogal wat studenten uit die streek heeft, vraagt zich af of er niet een leerstoel Nederlands in Frans-Guyana (het buurland van Suriname) zou kunnen komen. De neerlandistiek in Frankrijk is nog steeds een zaak van Nederlandse en Vlaamse docenten, maar nu er al een aantal neerlandici van Franse origine zijn, zou dit wel eens kunnen veranderen. Enkele hebben het trouwens al tot hoogleraar gebracht.
| |
Verschillen tussen Franstalig Belgie en Frankrijk
Het voornaamste verschil is de vooropleiding van de studenten in Franstalig België (vier of zelfs zes jaar Nederlands in het middelbaar onderwijs), terwijl de neerlandistiek in Frankrijk zich vooral op initiatiecursussen richt. In de meeste gevallen volgen de studenten Nederlands als bijvak, om meer kans te maken op de Europese arbeidsmarkt (bijvoorbeeld als aanvulling bij een economische opleiding) of omdat ze deel willen nemen aan een Erasmus-uitwisseling in Nederland.
Aan alle Franstalige universiteiten in België wordt er onderzoek gedaan, zowel op het gebied van de literatuur als op dat van de taalkunde. In Frankrijk is dit - met uitzondering van de Sorbonne - minder het geval.
Een ‘Franse’ docent wijst nog op een ander verschil: in Frankrijk heeft de neerlandistiek niet te lijden onder het probleem van de taalstrijd, m.a.w. de studie van het Nederlands is niet zo gepolitiseerd als in België. De sfeer is dus meer ontspannen en niemand zal op het idee komen het Nederlands ‘le flamand’ te noemen. Dat neemt
| |
| |
echter niet weg dat er ook in Frankrijk aandacht wordt besteed aan de taalsituatie in Vlaanderen.
| |
Samenwerkingsverbanden
Het feit dat de Belgische universiteiten om elke student vechten - een situatie waar Franse studenten alleen van kunnen dromen - moet gezien worden in het kader van de concurrentie tussen de verschillende instellingen, die voornamelijk gefinancierd worden op basis van het aantal studenten. Dat zo'n ongezonde financieringspolitiek weinig bevorderlijk is voor de kwaliteit van het onderwijs, ligt voor de hand. Onlangs zei de voorzitter van de Franstalige rectoren zelfs dat dit de samenwerking tussen universiteiten zeker niet in de hand werkt, want wat de ene instelling meer krijgt (door een (grotere) stijging van het aantal studenten), krijgt de andere minder: het globale budget voor alle universiteiten samen stijgt immers niet met het aantal studenten. Dat er in die omstandigheden dan toch nog op individuele of zelfs institutionele basis tal van samenwerkingsverbanden bestaan, mag een wonder heten.
Naast talrijke contacten tussen collega's op persoonlijk vlak is er vooral de ‘Association de Neerlandistes de Belgique francophone et de France’ (ANBF), waarvan de voorzitter een Belgische neerlandicus/neerlandica is en de vice-voorzitter een hoogleraar aan een Franse universiteit. Deze vereniging wil een platform zijn voor alle neerlandici in het Franstalig gebied. Er is dus niet alleen een samenwerking tussen Belgische neerlandici enerzijds en Franse neerlandici anderzijds (al laat zich in Frankrijk de afwezigheid van een echt neerlandistisch platform voelen), maar er is ook op wetenschappelijk en didactisch gebied een groeiende samenwerking tussen Belgische en Franse collega's. Alle neerlandici wijzen erop dat deze samenwerking, gezien het feit dat taalverwervingsonderwijs aan Franstaligen een specificiteit inhoudt waarmee de neerlandici in Franstalig België en in Frankrijk uiteraard een ruime ervaring hebben, bijzonder nuttig is en dus zeker verder uitgebouwd moet worden.
Tijdens de jongste jaarvergadering van de ANBF, eind 2005, is - ook in aanwezigheid van de Taalunie - uitgebreid gesproken over het aanhalen van de samenwerkingsverbanden tussen Frankrijk en Franstalig België. Naar aanleiding hiervan is een inventaris opgemaakt van de lopende didactische projecten voor digitaal onderwijs en neerlandistische sites in Frankrijk en Franstalig België. Deze inventaris wordt binnenkort gepubliceerd op de website van de ANBF. We hebben het in het bestek van deze enquête natuurlijk slechts over de samenwerking in het Franstalig gebied, maar verschillende collega's wijzen erop dat er ook talrijke samenwerkingsverbanden bestaan met de intramurale neerlandistiek en de niet-Franstalige extramurale neerlandistiek.
| |
| |
| |
Conclusie
In Frankrijk, waar de neerlandistiek een eigen specificiteit heeft en waar men niet gehinderd wordt door taalstrijdproblemen, is de studie van het Nederlands in volle bloei. Vooral in het noorden van het land beseffen de studenten en de Franse autoriteiten dat Nederland en Vlaanderen belangrijke handelspartners zijn en dat een degelijke kennis van het Nederlands een belangrijk pluspunt is om een goede baan te vinden. Dat besef dringt helaas niet altijd door tot in de centrale overheid in Parijs, zoals blijkt uit het artikel van Luc Devoldere verderop in dit nummer (p. 190 e.v.).
In Franstalig België beseft men dit wel en zelfs in groeiende mate, maar de toekomst van het Nederlands en van de neerlandistiek zal vooral afhangen van de evolutie van het Belgische staatsbestel. Voorlopig zijn er nog heel wat Franstaligen die over de nodige intellectuele capaciteiten lijken te beschikken om op een hoog niveau Nederlands te leren en die dat ook nog graag doen.
|
|