Ons Erfdeel. Jaargang 50
(2007)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
Verpletterend uitzicht op een wei met koeien
| |
[pagina 115]
| |
elly stegeman | |
Maasvlakte-camIn 1999 maakte Doorenweerd zijn installatie Maasvlakte-cam, een werk in opdracht van de Rijksgebouwendienst voor het douanekantoor op de Maasvlakte, onder Rotterdam. Op de Maasvlakte komen goederen binnen vanuit de hele wereld. Eén groot desolaat terrein is het, met alleen maar bedrijven: een enorme containerterminal, een reusachtige energiecentrale met gigantische containerschepen. Overal zijn ruwe strandjes, waardoor het er ook iets heel natuurlijks heeft. En alles is van een schaal die niet te bevatten is. Doorenweerd was in die tijd geïnteresseerd in webcams. Daarvan waren er op de wereld toen nog niet zoveel; het was echt iets nieuws. Fascinerend vond hij het zich te realiseren dat de toverlantaarnachtige beelden op zijn scherm zich op hetzelfde moment ergens aan het andere eind van de wereld afspeelden. Ook de kwaliteit van de plaatjes interesseerde hem. Die was namelijk totaal niet professioneel. Toen bleek dat de douanebeambten met dezelfde techniek bezig waren, namelijk voor het scannen van binnenkomende containers, was het pleit snel beslecht. Hij zou iets met webcams gaan doen én met het idee van ‘de wereld’. De uitwerking van het idee kreeg de vorm van ‘ontvangen en uitzenden’. Aan de ene kant werden er twee schermen in het gebouw gehangen. Op die schermen was een afwisseling van beelden te zien van honderd webcams die op dat moment overal over de wereld stonden en die Doorenweerd zich had toegeëigend. Om het uur trokken honderd van die plekken over de wereld voorbij. Het volgende uur opnieuw, maar dan net allemaal iets anders, en dat ging dan 24 uur per etmaal zo door. Onder ieder beeld stonden locatie, datum en tijd vermeld. Dat leverde een afwisseling op van bergen, | |
[pagina 116]
| |
Jeroen Doorenweerd, Zwembad, 1996, Foto Jeroen Doorenweerd.
| |
[pagina 117]
| |
havens, metropolen, laboratoria, pleinen, grensovergangen, oceanen en koeien. Je kon bijvoorbeeld zien dat het sneeuwde in Tokio en dat het in Alaska net een beetje licht aan het worden was. Het ene scherm hing op de begane grond, waar de chauffeurs binnenkomen en zitten te wachten tot hun container gescand is. Het andere hing boven in het bedrijfsrestaurant, met uitzicht over de hele Maasvlakte. Zo kwamen er, naast goederen, ook beelden binnen van over de hele wereld. Het ‘uitzenden’, het andere deel van het idee, kreeg vorm door een interactieve camera die gekoppeld was aan een website en die op het dak van de containerscan werd gemonteerd. Doorenweerd kon die thuis vanachter zijn computer bedienen - maar hij niet alleen. Van over de hele wereld kreeg de kunstenaar mailtjes van mensen die de camera aan het bedienen waren of die de beelden op de website hadden gezien. Zoals mensen in Canada die ooit uit Nederland waren weggegaan en die het heel bijzonder vonden dat ze hier weer eens rond konden kijken. Of de surfclub van de Maasvlakte, die er heel blij mee was, omdat er nu 's ochtends met behulp van de camera gekeken kon worden of er golven stonden - effecten die de kunstenaar nooit had kunnen voorzien. Het was van tevoren afgesproken dat het project drie jaar zou duren. Er moest namelijk met een huurlijn worden gewerkt en dat was in 1999 nog erg kostbaar. Ook was het een voor de kunstenaar bijzonder arbeidsintensief project. Er haperde namelijk nogal eens wat aan de relatief nieuwe techniek. Daarnaast deed de natuur zich gelden: na drie jaar waaide de camera, na een hele harde storm, van het dak - geen wonder, in dit ruige, open gebied. Toch betekende dit niet het definitieve afscheid van de Maasvlakte-cam. Het werk werd dusdanig gewaardeerd én nadien gemist dat inmiddels besloten werd het weer op te stellen. | |
StalDoorenweerd speelde in de Maasvlakte-cam met het letterlijk binnenhalen van de wereld op de Maasvlakte en het weer aanbieden van beelden van deze vlakte áán de wereld. In de periode 2003-'04 kwam daar een vervolg op met twee cabineachtige werken. Hierin ging het eveneens over een ‘uitzicht’ op de wereld, maar dan van nabij en zonder tussenkomst van apparatuur. Het ene werk was een opdracht voor de boswachterij Dorst: een wat triest stukje bos van Staatsbosbeheer, ingeklemd tussen Breda en een gebied met kassen. Omdat rondom de boswachterij de neiging bestond er steeds wat meer van af te knabbelen, voelde men er zich gaandeweg wat in het nauw gedreven. Samen met de Nieuwe Brabantse Kunst Stichting werd bedacht om er een attractiewaarde aan toe te voegen. Dat zou gebeuren door middel van een aantal ‘follies’, ontworpen door kunstenaars. Vijf ‘follies’ vermeldde het verlanglijstje - mét een functie. (Een op zich merkwaardig gegeven, omdat ‘follies’ doorgaans geen functie hebben.) | |
[pagina 118]
| |
Jeroen Doorenweerd, Stal, 2004, Foto Peter Cox.
Doorenweerds plan betrof een stal voor de Schotse Hooglanders - gigantische beesten met grote horens - die vrij in de boswachterij rondliepen. Er was al een stal voor ze, maar het idee om er echt iets bijzonders van te maken, sprak de opdrachtgevers wel aan. De kunstenaar besloot tot een ‘stal’ met één open wand en een vreemde perspectivische werking, een beetje vergelijkbaar met de vlinderstrikjes annex tentoonstellingszalen in de schilderijen van René Daniëls. Ook de Byzantijnse schilderkunst diende als referentie. Daarin heerst namelijk een omgekeerd perspectief; net als in kindertekeningen lopen alle lijnen erin naar je toe, in plaats van van je af. Fascinerend, vond Doorenweerd, zowel mentaal als visueel. Juist omdat het tegengesteld is aan het lineair perspectief dat in de westerse kunst gangbaar is geworden. Met zijn Stal slaagde hij erin een perspectief - letterlijk; een uitzicht op de werkelijkheid - te geven waarbij de mens, de kijker, zélf centraal staat en niet een toeschouwer is. Dat gaat in twee fases. Als je achter de stal staat, voor de deur, komen alle lijnen in jou samen. Maar als je eenmaal, door de deur gegaan, in de stal zelf staat, is het net of je heel erg rechtop gaat staan en je armen wijduit spreidt. Geen benauwenis, maar ruimte, met jezelf als epicentrum. Ook de positionering werkt daarin mee: de stal staat met z'n rug naar het bos en opent zich naar een open ruimte met vennen en water. Het is net of de hele ruimte daar in een trechter samenkomt. ‘Een heel heftig | |
[pagina 119]
| |
ding’, aldus Doorenweerd - die de werking van zijn eigen artefacten vaak raak weet te benoemen. Op de vraag of er wel eens een Schotse Hooglander in heeft gestaan, moet hij echter ontkennend antwoorden: ‘Volgens mij nog nooit. Die vinden het buiten veel lekkerder. Wat dat betreft is het wel weer echt een “follie”. 't Is vooral voor mensen’. | |
MuensterlaendchenHet werk waar Doorenweerd in dezelfde tijd mee bezig was voor de Biënnale Münsterland in 2004 lijkt een beetje op de Stal, maar is wél echt bedoeld voor mensen. De locatie die hij koos, lag in het gehucht Beckum. Een deel van de charme hiervan zat hem in de persoon die zijn gemeenteraad ertoe had bewogen de locatie aan te bieden: de plaatselijke museumdirecteur, Martin Gesing. De enthousiaste, bevlogen Gesing, een lokale Jan Hoet, had het op die plek, die volgens Doorenweerd ‘helemaal niets’ is, in de loop der jaren voor elkaar gekregen de hele omgeving, alle notabelen en industriëlen, mee te voeren naar allerlei plekken waar kunst is en waar hij iedereen dan enthousiast voor kreeg. Zo was hij erin geslaagd, puur vanuit zijn eigen persoon, een levendige kunstscene op te bouwen. Evenzo besloot Doorenweerd op de ‘niks-plek’ die hém werd aangeboden er echt wat van te gaan maken. Een plek aan de rand van het dorp was het, tussen de weg en een beekje. Een plek waar vroeger koeien hadden gelopen en waar plaatselijke Italianen hun volkstuintjes hadden gehad, maar die eigenlijk niet goed bruikbaar meer was, omdat ze altijd onder water liep als het hard regende. De kunstenaar broedde op allerlei plannen en deed onderzoek in het gemeentelijke archief. Maar wie schetste zijn verbazing toen hij op een gegeven moment bij ‘zijn’ landje arriveerde en daar grote graafmachines bezig zag? De helft ervan was inmiddels verdwenen! Met geen woord was erover gerept dat er voor dit stuk grond al een plan was ontwikkeld. Het watertje daar, dat in de jaren '70 gekanaliseerd was, vond men nu namelijk toch wel erg recht. Er zou weer een natuurlijk, meanderend stroompje van gemaakt moeten worden. En daar waren de werkzaamheden nu voor begonnen... Gefundenes Fressen voor Doorenweerd. Zijn uitgangspunt is immers altijd te kijken naar wat je aantreft, om daar dan mee aan de slag te gaan, er een reactie op te geven zodat de plek ‘geactiveerd’ wordt. Op een presenteerblaadje werd de plek hem aangeboden en hij besloot de situatie te laten zien zoals hij was. Een houten cabine werd het, met uitzicht op het vanaf dat moment ‘Efteling-achtige’ meanderende riviertje. Een plek waar de dorpelingen vanaf dat moment konden zitten of samenkomen. Uitzicht én sociale context ineen. Een levendige plek werd het, dit voormalige ‘niets’. Want in dit Muensterlaendchen, zoals de kunstenaar het doopte, kun je heel comfortabel liggen en er zijn ook al feesten in georganiseerd. Ook heeft het, door de vorm ervan, die wel doet denken aan een tv- of een computermonitor of een theatertje, iets wederkerigs: wie erin zit, | |
[pagina 120]
| |
is tegelijkertijd heel uitgelicht, wordt speler in het door Doorenweerd gecreëerde veld. Evenzo als in de Stal speelt hier het principe van de ‘innerlijke ervaringsruimte’. Het werk biedt namelijk niet alleen een uitzicht, maar werkt ook met het bewustzijn van het uitzicht. Door de nadrukkelijke omlijsting geeft het een afstand, een Gegenüberstellung. De eigen banale omgeving wordt als tafereel gepresenteerd. Dat geeft een afstand; uitzicht wordt beeld. Tegelijk hoort en ruikt de bezoeker ervan de omgeving en maakt hij er fysiek deel van uit. Die situatie geeft een soort extra zelfbewustzijn: jíj bent degene die dit op dit moment ziet. | |
AabeefabriekEen vierde, en nu wel heel spectaculair, werk van de afgelopen jaren realiseerde Jeroen Doorenweerd geheel binnen: zomer 2005 in de AaBeefabriek in Tilburg en in de tentoonstelling SPACE, Now and Then die hier door Stichting Fundament werd georganiseerd. Weer werkte hij met het idee van de houten ‘cabine’ en een soort uitzicht, maar nu in een veeleer fantastisch kader. De AaBeefabriek in Tilburg was vroeger de grootste wollendekenfabriek van Nederland. ‘Heel Nederland is onder deze dekens verwekt’, aldus de kunstenaar. Het immense complex stond al zeven jaar leeg en werd sindsdien gebruikt voor housefeesten. Ook was er een tijd een hennepkwekerij in gevestigd, een initiatief van de buurt, waardoor op een gegeven moment honderd bewoners uit deze buurt in de cel zaten. Het asbest overal in het gebouw gaf er nog een extra spanningsveld aan. Doorenweerd vond, ergens achterin het gebouw, een gat in een muur waar doorheen zich een wonderlijk uitzicht presenteerde: een immense, vervallen hal, de voormalige ververij, met hoge dakspanten en een bemoste vloer, bassins en delen van het buizenstelsel van de machines, delen van het dak die openlagen en overal varens en een soort van lianen. Op de achterwand een monumentale wandschildering waarin een ruiter te paard figureert voor een zuil met een stralende zon te midden van vliegende tapijten. Doorenweerd timmerde met vuren latjes een ruimte voor dit ‘trou trouvé’, dat hij met een glaswand afdekte - in verband met het asbest, maar ook om mogelijke valpartijen van bezoekers in de gapende diepte te voorkomen. Naast genoemd ‘gat’ was er overigens ook nog een gat naar de buitenlucht dat Doorenweerd integreerde. Zo kreeg je het buitenlicht én het gevoel en de atmosfeer van ‘buiten’ erbij, terwijl je toch binnen zat. Zelf maakte hij er een derde ‘gat’ bij, de spleet waardoor je de getimmerde ruimte binnenkwam. Verder bracht hij een comfortabele bank in de ruimte aan en liet er, via twee luidsprekers, muziek horen. Afhankelijk van het tijdstip waarop je binnenkwam, hadden de ruimte en het uitzicht zo een totaal andere sfeer en een totaal ander effect. | |
[pagina 121]
| |
Al eens eerder had hij met muziek gewerkt: in een uitzichtplek die hij maakte in Park Wolfslaar bij Breda, eveneens gerealiseerd in samenwerking met Stichting Fundament. Toen waren het nog de cellosuites van Bach door Pablo Casals, afgewisseld met de oude blues van Robert Johnson. Daar al deed hij vroege inzichten op over hoe sterk het werkt als je simpele dingen laat zien. Dat een uitzicht op een wei met koeien verpletterend kan werken, zelfs een spirituele ervaring kan geven - als je het maar op de juiste manier aanbiedt. Plús de uitwerking van muziek op wat je ziet. Dit keer had hij er wat dat betreft nog een paar schepjes bovenop gedaan: het muziekaanbod omvatte zijn gehele, omvangrijke cd-collectie. Zo kon de muziek die je hoorde variëren van gregoriaans en opera tot Radiohead, wilde punk, dolfijnengeluiden en Chinese klassieke muziek. Steeds één nummer van een cd, at random door zijn computer gekozen. Doorenweerd slaagde er zo in het tot een totaalervaring te maken daar te zitten. Het werk in de AaBeefabriek is met recht een hoogtepunt in Doorenweerds werk tot nu toe te noemen. Alles komt er in samen wat hij de afgelopen jaren gemaakt heeft - en niet alleen de hierboven genoemde werken. In deze vrijplaats kon hij net een stap verder gaan: door zoals hij het noemt ‘een soort fijnafstemming te maken, waardoor een specifiek gevoel wordt opgeroepen dat veel te maken heeft met hoe ik zelf in elkaar zit.’ Zoals zijn hele muziekcollectie die erin verwerkt zat en die het daarmee tot een heel persoonlijk werk maakte. Doorenweerd: ‘Het was een plek die ik heel graag zelf had willen hebben, om te mediteren. Ook al omdat je daar, als je daar zat, een zwart gat zag (de entree vanuit de donkere fabrieksruimte), een wit gat (het daglicht) en dan zo'n tussenuitzicht. Dat heeft zoiets van waar je vandaan komt, waar je naartoe gaat en waar je bent...’ Zie www.jeroendoorenweerd.com. |
|