Een van de grote twistpunten onder Europese filologen was de herkomst van Reinaert de Vos/Renart/Reinhart Fuchs. Er kwam een ware vossenjacht op gang, ingeluid door Jacob Grimm, waarbij de oorspronkelijke burcht van Reinaert - al naargelang de nationaliteit van de jager - in Frankrijk, Duitsland of de Lage Landen gezocht werd. Grimm hengelde o.a. bij Hendrik van Wyn, Hendrik-Willem Tydeman en Jan Frans Willems naar steun voor zijn stelling dat Reinaert toch onmogelijk een ‘Fransoos’ kon zijn. De herschikking van de machtsverhoudingen in het post-Napoleontische Europa inspireerde heel wat Duitse filologen om de Germaanse wortels van middeleeuwse meesterwerken bloot te leggen.
Een ander hoog oplopend dispuut draaide rond Hendrik van Veldeke. Tot het midden van de negentiende eeuw gold Heinrich von Veldeke als een van de eerste Duitse Minnesänger. Door de ontdekking van zijn Sint-Servaashagiografie in de jaren 1850 werd hij voor het Nederlandse taalgebied opgeëist, wat een duidelijk politieke stellingname was in het geopolitieke getouwtrek om Limburg, dat in 1839 verdeeld was tussen België en Nederland. Nederlands-Limburg was toen ook gepromoveerd tot hertogdom dat tegelijkertijd deel uitmaakte van de Duitse Bond. Jarenlang zouden Duitse politici, daarin bijgestaan door filologen, hun claims laten gelden op het grensgebied - pas in 1867 werd het een integraal Nederlandse provincie.
Een zeer interessante excursie wijdt Leerssen ten slotte aan de Blauwvoetsymboliek in de Vlaamse Beweging. ‘Vliegt de Blauwvoet, storm op zee!’ blijkt een betekenisloze uitroep te zijn. Conscience, die de kreet lanceerde, had zijn ‘kerels van Vlaanderen’ net zo goed ‘Stampt de Blauwvoet, brandgevaar!’ kunnen laten schreeuwen, zo monkelt Leerssen. Blauwvoet is ‘eigenlijk een zinledig fantasiewoord’. (p. 161) Wat men er ook over geschreven heeft, een Blauwvoet is geen vogel (zeearend, sperwer noch Jan-van-Gent), maar er is wel degelijk een verband met Reinaert. De hele begripsverwarring is te wijten aan een schrijffout van Jacob Grimm. In zijn Reinhart Fuchs van 1834 vermeldt hij dat de vos in Zweden blåfod, blauwe voet, genoemd wordt, wat dan zou verwijzen naar zijn blauw-grijze poten. Grimm had echter een schrijffout gemaakt (er stond in werkelijkheid bållfod), maar het kwaad was geschied. In Vlaanderen werd al vlug (o.m. door Jan Frans Willems) de link gelegd naar de twaalfde-eeuwse twisten tussen Blavotins (blauwvoeten/vossen) en Ingrekins (Isengrins) in Veurne, wat op zijn beurt hertaald werd tot de strijd tussen de kerels van Vlaanderen en de Franstalige adel. Conscience populariseerde deze visie en maakte van de blauwvoet een zeevogel, omdat hij de kerels als een stoer, zeevarend volk wilde tekenen.
Joep Leerssen is een van die uitzonderingen die er schijnbaar achteloos in slagen literatuurwetenschap en historiografie met elkaar te verzoenen. Zelf omschrijft hij zijn aanpak als ‘een op de letterkunde georiënteerde identiteitsgeschiedenis’, die een ‘go-between [is] tussen de politieke en de literatuurgeschiedenis’ (p. 15), maar De bronnen van het vaderland biedt net zo goed begrips- en cultuurgeschiedenis. Een louter tekst-immanente aanpak is niet aan Leerssen besteed. Voortdurend koppelt hij de ontwikkeling van de filologie aan de historische en politieke context, wat tot zeer scherpe inzichten leidt. Hij doet dat bovendien met zo'n flair dat de lezer hem maar al te graag volgt in het spoor van de vos.
Maarten van Ginderachter
joep leerssen, De bronnen van het vaderland. Taal, literatuur en de afbakening van Nederland 1806-1890, Vantilt, Nijmegen, 2006, 224 p.