schema's van Huizinga's boeken en artikelen. Hij laat zien hoe Huizinga bewust contrasten aanbracht in zijn voorstellingen van het verleden (om ze in een hogere harmonie op te lossen), hoe hij bepaalde favoriete woorden keer op keer maar vaak net weer iets anders hanteert (‘bont’ en ‘innig’ bijvoorbeeld, de meest huizingasiaanse van alle woorden), hoe hij de beschrijving van hartstocht en de vermenging van zintuiglijke ervaringen (synesthesie) bewust inzette om het verleden zichtbaar te maken, hoe orde en trouw als ethische leidmotieven in zijn werk doorklinken en hoe vorm, metamorfose en verandering in zijn geschiedbeeld samenhangen. Otterspeer heeft, Huizinga lezend en herlezend, een schat aan aantekeningen over zijn schrijverschap verzameld en daar nu een sprankelend, lichtvoetig en toch tot nadenken stemmend boek over geschreven.
En toch is er iets in dit boek dat mij niet bevalt - ik weet eigenlijk niet of dat aan Huizinga of aan zijn tolk ligt. Zeker, ik bewonder de belezenheid van Otterspeer, ik geniet van de manier waarop hij overal de meest treffende passage weet te citeren om een bepaald punt te adstrueren.
Orde en trouw is waarlijk een meesterwerkje van eruditie. Maar waartoe dient al die eruditie als de kritiek ontbreekt? Nogmaals, niets dan bewondering voor de wijze waarop Otterspeer heen en weer springt door het oeuvre van Huizinga om zijn visie op diens schrijverschap te demonstreren. Het meest verwijst hij daarbij naar
Herfsttij der Middeleeuwen uit 1919, wat natuurlijk niet vreemd is omdat dit boek, van de middelbare Huizinga, wel het meest ‘literaire’ van al zijn boeken is en zich makkelijker leent voor een literaire analyse dan bijvoorbeeld
In de schaduwen van morgen of
Homo ludens. Maar ook dit latere werk komt langs en zelfs het vroege ontwerp voor Huizinga's proefschrift figureert
Johan Huizinga (1872-1945).
meerdere keren in het boek. Het bezwaar van deze methode is echter dat zij de ontwikkeling die Huizinga mogelijkerwijs heeft doorgemaakt, bij voorbaat onzichtbaar maakt. Otterspeer beweert weliswaar dat Huizinga eigenlijk geen ontwikkeling heeft gekend; hij stelt hem voor als iemand die niet als auteur is gegroeid, maar als Athene uit het hoofd van Zeus in volle wapenrusting ter wereld is gekomen (p. 163). Het kan, en het is zeker zo dat er motieven zijn die van Huizinga's studententijd tot aan zijn laatste levensjaar constant zijn gebleven. De opgelegd-aristocratische corpsstudent die zich na afloop van een kostbare maskerade gelukkig prees een van de laatste vertegenwoordigers te zijn van een traditie die afstierf is in de kern de cultuurcriticus die in zijn sombere
In de schaduwen van morgen de neergang van een cultuur beschreef. Maar is er ooit een auteur geweest die werkelijk altijd