lijk niet onophoudelijk als ar tistieke motor kan blijven fungeren. Na het begin van elke succesvolle nieuwe onderneming loert het gevaar van een zekere routine die bepaald niet bevorderlijk is voor vernieuwing. Als artistiek leider van Victoria spreekt Dirk Pauwels in dit kader van ‘een probleem met het vanzelfsprekende scoorgevoel’ - hetgeen Stalpaert aan het eind van haar lange, zich soms wat moeizaam voortslepende, bijdrage doet concluderen dat ‘[een] blijvende uitdaging voor Victoria ligt in het doorbreken van conservatieve reflexen door permanente zelfbevraging’ (p. 190). Dat klinkt nogal ingewikkeld, maar naar nuchtere eenvoud vertaald zou het een goede aanbeveling zijn, niet alleen voor Victoria, maar ook voor veel andere gezelschappen, zowel in Gent als (ver) daarbuiten.
Voor de Nederlander is het interessant te merken dat Johan Simons, vanaf 2005 de nieuwe artistiek leider van NT Gent, in de Oost-Vlaamse hoofdstad zo zijn voorgangers had. Frank Peeters levert een belangrijke bijdrage met ‘Theater tussen de torens. Vijftig jaar stadstheater in Gent’, waarin Simons min of meer wordt verwelkomd als de messias die de artistieke problemen van het stadstheater geacht wordt op te lossen. Eerder in
De speler en de strop heeft de lezer kennisgemaakt met de Nederlander Arie van den Heuvel. Deze veelzijdige theatermaker kwam in 1896 naar Gent en ‘bracht er een wezenlijke verandering teweeg’ (p. 224), zoals we kunnen lezen in de bijdrage van Roger Arteel over de toneelopleidingen. Feit is dat Van den Heuvel het belang inzag van een degelijke beroepsopleiding voor toneelkunstenaars en grote invloed uitoefende op zijn leerling Jan Oscar de Gruyter - die op zijn beurt aan de wieg stond van de oprichting van de Gentse Toneelschool. In meer recente jaren drukten vooral de Nederlanders Franz Marijnen en - voor het jeugdtheater - Eva Bal hun stempel op de theatercultuur in Gent. Op zichzelf zou die beïnvloeding vanuit het Noorden een uitgebreide studie waard zijn, naast onderzoek naar de betekenis die, in de
Victoria & Toneelgroep Ceremonia, ‘Regent en regentes’, regie: Eric de Volder, 1999-2000 - Foto Peter Dewindt.
andere richting, de in het boek herhaald genoemde ‘Vlaamse golf’ in de jaren tachtig op het Nederlandse theaterbestel gehad heeft.
Twee artikelen uit De speler en de strop (van Christel Stalpaert over Nieuwpoorttheater en Els van Steenberghe over jeugdtheater) vinden we in een wat andere vorm terug in een in 2005 verschenen themanummer van Documenta, het driemaandelijkse tijdschrift van het Documentatiecentrum voor Dramatische Kunst van de Universiteit Gent. Hoofdredacteur Jozef de Vos verontschuldigt zich in zijn inleiding voor de onvermijdelijke lacunes - mogelijk aan te vullen in toekomstige bijdragen -, maar hoopt desondanks ‘met dit nummer een beeld te geven van het intense theaterleven en zijn dynamiek in de Arteveldestad’ (p. 349).
Met het omvangrijke boek kunnen de ruim 70 pagina's van het tijdschrift natuurlijk niet concurreren, maar het wat zwaardere accent op de actualiteit en de wat persoonlijker benadering treffen aangenaam. Zo schetst Johan Thielemans in de openingsbijdrage de gewijzigde situatie van de stadstheaters in België (ook die van Antwerpen en Brussel), laat hij zijn licht schijnen op Johan Simons en spreekt hij zich uit over de verwachtingen die hij koestert van het vernieuwde NT Gent. Ook het opvallend beeldend geschreven artikel van Wouter Hillaert eindigt met verwachtingen, maar dan waar het gaat om de toekomst van Victoria, waarvan hij hoopt dat het, vrij vertaald, een passend evenwicht zal weten te vin-