Ons Erfdeel. Jaargang 49
(2006)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 741]
| |
KunstenHet Stedelijk Museum Schiedam in een nieuwe jasWie met het openbaar vervoer naar Schiedam reist om daar de collectie van het Stedelijk Museum te bezoeken, wordt al verrast bij aankomst op het station: de chaos en de activiteiten van het verbouwen daarvan van de laatste jaren hebben plaats gemaakt voor een moderne architectuur met ruime platforms. Het bescheiden Schiedam, dat grenst aan het machtige Rotterdam, verwierf zijn eigen identiteit dankzij het stoken van jenever, jonge en oude. De binnenstad, die verwaarloosd was en verkrot, is al op veel plaatsen herbouwd dankzij planologische ontwerpen, hier en daar zelfs postmodernistisch. Het Stedelijk Museum Schiedam, dat gevestigd is in het uit 1787 daterende Sint-Jacobsgasthuis, verwierf een zogenaamde Kanjersubsidie, die een grondige renovatie mogelijk maakte. Deze werd in 2006 voltooid. De bezoeker die op het voorplein van het museum staat, wordt geconfronteerd met een kleine, glazen piramide waarin hij of zij moet afdalen: het Louvre op mini-schaal. Beneden vindt hij de entree, de winkel en via een gang het restaurant. Dat die hier gesitueerd werden, droeg bij aan een verdubbeling van de expositieruimte voor de collectie en voor de tijdelijke tentoonstellingen. De zalen met hun hoge ramen, hoge deuren en hoge plafonds werden visueel ingrijpend veranderd doordat het verwarmingssysteem en de regeling van de luchtvochtigheid met hun buizen van verschillend materiaal, verschillende doorsnee en richting, hoog werden aangebracht en van daar af blijven concurreren met de objecten aan de muren en in de ruimte. Het ingewikkelde systeem past niet bij de architectuur van het gebouw. Bovendien blijft een zacht suizen hoorbaar; bij momenten kan dit permanente auditieve regiem de visuele concentratie storen. Dat dit systeem zo zichtbaar aanwezig bleef, is een gevolg van het stellen van financiële prioriteiten. En ook dacht de architect wellicht: wat bij Beaubourg kan, kan in Schiedam. Dat het Stedelijk Museum Schiedam een aparte plaats inneemt in het museumlandschap in Nederland dankt het aan persoonlijk initiatief, aan enkele goede gevers en sommige beheerders, kortom: aan toevalstreffers. Pas op den duur ontstond er een echt beleid. In heel wat steden in Nederland zijn er zulke musea met een interessante collectie met een eigen gezicht. Ik wil hier het ontstaan van de Schiedamse verzameling bespreken als een voorbeeld van de soms moeizame ontstaansgeschiedenis van een Nederlandse museumcollectie. De kern van de Schiedamse collectie bestond, zoals in zoveel musea in Nederland aan het begin van de twintigste eeuw, uit wat schilderijen en een aantal kunstvoorwerpen.Ga naar eind(1) De gemeente Schiedam vroeg advies aan de bekende directeur van het Haags Gemeentemuseum, dr. H.E. van Gelder, die lid was van de Rijkscommissie van Advies inzake de Reorganisatie van het Museumwezen. Dat deze ingesteld werd in 1919, wijst erop dat er sprake was van een structureel probleem. Van Gelder wees het Sint-Jacobsgasthuis aan als een gebouw dat geschikt zou kunnen worden gemaakt voor de collectie. Het was in 1786-'87Constant, ‘Portret van Matie’, 1946, olie op doek, 89 × 75 cm, particuliere collectie © SABAM Belgium 2006.
| |
[pagina 742]
| |
gebouwd naar een ontwerp van de Rotterdams-Italiaanse architect Jan Giudici. Het zou nog, vanwege de crisistijd van de jaren dertig, tot 1940 duren, voor, dankzij rijkssubsidie, de rechtervleugel als museum kon worden geopend. Al veel eerder, in 1927, was C.H. Schwagermann, veilingmeester en kunsthandelaar in Schiedam, aangesteld als custos van de collectie. Het was een tijdelijke aanstelling en in deeltijd. Maar de enthousiaste Schwagermann, een echte kunstkenner, accepteerde alle beknibbelingen en organiseerde de exposities voorlopig dan maar in zijn eigen huis. In 1952 werd Schwagermann gepensioneerd. Voorzichtig stelde hij aan de museumcommissie voor zijn zoon te benoemen als zijn opvolger. Daan Schwagermann was in Den Haag opgeleid als kunstschilder aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten en had enige museumervaring. Het voorstel werd aangenomen. Van zijn kant moest Schwagermann junior, geboren in 1920, accepteren dat hij slechts benoemd werd in een halve baan. De nieuwe directeur besefte dat het kleine budget alleen het verzamelen van eigentijdse kunst toestond. Zijn voorstel aan de museumcommissie in 1952 legt de basis voor de bijzondere positie die het Stedelijk Museum Schiedam zou gaan innemen in het Nederlandse museumlandschap. Het voorstel hield in: het aankopen van werken van Cobrakunstenaars. Het eerste doek dat aangekocht werd, was een werk van Eugène Brands tegen de vriendenprijs van honderd gulden. Daarna volgde werk van Karel Appel, Corneille, Lotti van der Gaag en Theo Wolvekamp. Iets later Anton Rooskens. Een belangrijke rol vanaf de zijlijn speelde bij deze aankopen Piet Sanders, lid van de museumcommissie en zelf collectioneur van eigentijdse en etnografische kunst. In 1956 vertrok Daan Schwagermann naar het Haags Gemeentemuseum, waar hij benoemd werd in een volle baan. Als opvolgerAd Dekkers, ‘Verschoven kwadraten’, 1965, beschilderd hout, wit, 120 × 120 × 8 cm.
diende zich aan Pierre Janssen, oud-onderwijzer en kunstredacteur van Het vrije volk. Na zijn benoeming nam hij deel aan heel wat samenwerkingsprojecten met andere musea. Van twee Cobra-kunstenaars bracht hij een primeur: hij organiseerde de eerste museale expositie van Lucebert en van Constants New Babylon, een utopisch project. Verder kocht hij een schilderij van Lucebert en zesentwintig werken op papier van Karel Appel. Gebruikmakend van zijn dubbele ervaring als didacticus en als journalist probeerde hij zoveel mogelijk bezoekers naar zijn museum te lokken, ook jonge mensen. Uit zijn inleidingen in eigen huis groeiden de Kunstgrepen, een reeks optredens op de televisie, waarin hij schijnbaar ontoegankelijke kunst voor een breed publiek begrijpelijk maakte. Het was een boeiende ervaring om die lange, sensibele man telkens weer alleen, maar heel bevlogen, met zijn kunstwerk te zien staan en dankzij zijn betoog zelf meer betrokken te raken bij het uitgekozen werk. De Kunstgrepen verschenen ook in boekvorm. In 1962 verliet Pierre Janssen het Schiedams museum. Als opvolger van Pierre Janssen werd in 1962 Hans Paalman benoemd, die in Den | |
[pagina 743]
| |
Haag museale ervaring had opgedaan. In zijn aankopen en zijn tentoonstellingsbeleid toonde hij een voorkeur voor de geometrisch-abstracte kunst zoals die door De Stijl centraal was gesteld. Daarmee deden kunstenaars als J.J. Schoonhoven en Ad Dekkers hun intrede in de collectie. Wat zich voordeed bij de collectievorming rond Cobra herhaalde zich bij de geometrisch-abstracten: de aankopen die Paalman deed gedurende de jaren van zijn directeurschap zouden voor het museum in 2006 financieel niet meer mogelijk geweest zijn. De koele abstractie, die Paalman zo bevorderde, is riant aanwezig in ‘Verschoven kwadraten’ van Ad Dekkers uit 1965 in wit beschilderd houtGa naar eind(2). Wie er een tijdlang met zijn ogen op gaat spelevaren, ziet dat van de vier hoeken een beweging uitwaaiert, die aan het einde wordt omgekeerd. Drie maal volgt de herhaling, die het kwadraat voltooit. En alle bewegingen komen uit bij het centrale minikwadraatje, dat een actieve rol vervult omdat het niet haaks in het kwadraatveldje is geplaatst, maar een beweging suggererend. Wie bij het centrum is aangekomen, raakt ervan overtuigd dat het werk centralistisch is geconcipieerd, van waaruit de beweging zich voortzet. Wie zei dat de koele abstractie saai is? Wat een dynamiek binnen berekende harmonie. Wat een elegantie. Bij het uitbreiden van de collectie vaart Schiedam sinds Paalman een eigen koers. De huidige directeur Diana Wind en haar staf kozen onder meer voor Henk Visch en John Körmeling, Maria Roosen en Ansuya Blom, voor Karin Arink en Fransje Killaars. Voor de feestelijke heropening in 2006 verbonden zij echter de eigen Cobracollectie aan drie spectaculaire namen: die van Picasso, Paul Klee en Miró. De tentoonstelling was zo opgezet dat de Nederlandse schilders gegroepeerd waren rond deze drie grootmeesters. Bij alle drie de aandachtsvelden was er een ruim aanbod van de publicaties die in Nederland verschenen waren tussen 1946 en 1958, waarbij de criticasters ook van de partij waren. Krantenartikelen werden uitvergroot en opgehangen, terwijl catalogi en veel gelezen boeken uit die jaren openlagen in tafelvitrines. Van Picasso waren er twee krachtige schilderijen te zien. Dat Picasso in die tijd een teken van tegenspraak was, blijkt uit wat Gabriël Smit in de Volkskrant in oktober 1949 schreef: ‘Picasso's laatste werken lijken mij niet te verdedigen voor iemand die in de kosmos nog een geheiligde ordening erkent.’ Rond Picasso waren gegroepeerd de schilders Anton Rooskens, Jaap Wagemaker, Lucebert, Constant, Karel Appel, Corneille en Jan Elburg; de laatste geniet overigens meer faam als dichter. Constant (1920-2005) trad buiten zichzelf met ‘Portret van Matte’ uit 1946. Het dubbelgezicht dankt hij aan het werk van Picasso. De als autonoom gepresenteerde neus doet denken aan de imponerende, strenge ‘Vrouwenbuste’ van Picasso uit 1943 in het Eindhovense Van Abbemuseum. Waarom trad de schilder zózeer buiten de eigen factuur? Wilde hij de strijd met Picasso aangaan? De eigen mogelijkheden verruimen? ‘Portret van Matte’, dat snel geschilderd lijkt, toont van de andere kant ook een grote harmonie dankzij het overheersende rood en de opbouw in waaiervormige eenheden. En klassiek is zelfs de wijze waarop de gestalte als driehoek op het doek is geplaatst. Bij de tentoonstelling verscheen een publi catie, Picasso, Klee, Mird en de moderne kunst in Nederland, 1946-1958Ga naar eind(3) met een goede inleiding van Ludo van Halem, veel illustraties in kleur, drie interviews en een keuze van citaten uit de aangeduide tijd. Het aardige van die citaten is dat critici die jaren lang een belangrijke stem hadden in het publieke debat, maar die het zelden tot een zelfstandige publicatie brachten, nu in boekvorm bewaard zijn: P. Peterin, R.E. Penning, Ko Sarneel, Anthony Bosman. Alleen weten de vormgevers af te dingen op ons plezier door ieder citaat op één bladzijde een andere lettergrootte te geven en binnen ieder citaat zelfs twee formaten te hanteren. Zo komen op één pagina dan acht verschillende corpsen voor. Toch liet het museum in Schiedam in 2006 aan ons zien waarin een klein museum groot kan zijn. José Boyens Stedelijk Museum Schiedam, bezoekadres: Hoogstraat 112-114, NL-3111 HL Schiedam; postadres: Postbus 208, NL-3100 AE Schiedam, tel. +31 (0)10 246.36.66, www.stedelijkmuseumschiedam.nl. |
|