Ons Erfdeel. Jaargang 49
(2006)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 715]
| |
Nederlands op maat?
| |
Diverse behoeftenWat de eerste vraag betreft, valt één ding meteen op: de diversiteit onder de cursisten kan ontzettend groot zijn. Ten eerste verschillen de cursisten in de taalkennis die ze reeds bezitten. Sommigen spreken slechts één taal, anderen zijn vlot meertalig. Soms kennen ze al een taal die taalkundig sterk gelijkt op | |
[pagina 716]
| |
het Nederlands, soms een die sterk van het Nederlands verschilt. De afstand tussen de nieuwe taal en de reeds verworven taal heeft een effect op de snelheid waarmee een cursist de nieuwe taal verwerft. Ook op het schriftelijke vlak kan die afstand hem parten spelen, bijvoorbeeld wanneer de cursist heeft leren lezen en schrijven in een totaal ander schriftsysteem dan het Nederlandse. In dat geval kan de cursist veel minder makkelijk gebruikmaken van boeken en schriftelijke cursussen om de taal te leren. Nieuwkomers in Vlaanderen en Nederland kunnen ook sterk verschillen wat hun scholingsgraad betreft. De variatie gaat van mensen met een proefschrift tot analfabete cursisten die in hun thuisland enkel basisonderwijs hebben gevolgd. De scholing die de cursisten eerder gekregen hebben, blijkt ook een rol te spelen in de verwachtingen die zij scheppen van een taalcursus. Sommigen willen de taal van a tot z bestuderen, anderen willen vooral vlot leren communiceren zonder zich te sterk te hoeven bekommeren om taalcorrectheid. Ook de redenen waarom nieuwkomers Nederlands willen leren, lopen sterk uiteen. Sommigen willen zo snel mogelijk werk vinden en dus vooral het specifieke Nederlands leren dat hen helpt op de werkvloer, bij het solliciteren of in een opleiding. Andere cursisten willen vooral de opvoeding van hun kinderen volgen in de nieuwe omgeving en vlot leren communiceren met de directie en leerkrachten van de nieuwe school. Nog anderen willen verder studeren in het Nederlands en zullen dus ook schools en academisch Nederlands moeten kunnen gebruiken en begrijpen. De snelheid waarmee een cursist een taal verwerft, varieert ook sterk. Ze hangt immers af van heel veel factoren, zoals de motivatie van de cursist, zijn natuurlijke aanleg om talen te leren, zijn kennis van de wereld, de mogelijkheden die hij heeft om buiten de cursusuren zelf te studeren of contacten te leggen in het Nederlands, de mate waarin hij ondersteuning krijgt van de docent, etc. De samensteller van een cursus kan uiteraard niet met al deze punten van verschil rekening houden. Hooggeschoolden en laaggeschoolden worden doorgaans in twee groepen opgesplitst. In Vlaanderen geldt tien jaar onderwijs als de grens tussen de twee categorieën, die vervolgens in aparte onderwijsinstellingen (Centra voor Basiseducatie voor laaggeschoolden en Centra voor Volwassenenonderwijs voor hooggeschoolden) leskrijgen. Op basis van het niveau van het Nederlands dat ze al verworven hebben, worden cursisten daarna ingedeeld in een of andere vorm van niveaugroep. De nieuwkomers beginnen een inburgeringstraject met een basiscursus Nederlands en worden geacht aan het einde van dat traject het basisniveau verworven te hebben. Met individuele leerbehoeften wordt in de klassieke NT2-klas veel minder rekening gehouden. In veel cursussen krijgt iedereen een gezamenlijke, algemene basiscursus aangeboden waarin gepoogd wordt zoveel mogelijk situaties en | |
[pagina 717]
| |
domeinen te behandelen. Veel cursisten hebben daardoor nogal eens het gevoel dat ze allerlei overbodige dingen leren, of net niet worden klaargestoomd om te functioneren in die situaties die voor hen relevant zijn. Onderzoek naar drop-out van cursisten uit cursussen NT2 dat aan het Steunpunt Nederlands als Tweede Taal werd verricht, toonde aan dat cursisten vooral afhaken om praktische redenen (bijvoorbeeld het tijdstip waarop de cursus plaatsvindt) en omdat ze het gevoel hadden dat ze in de cursus niet datgene leerden wat ze nodig hadden in het echte leven. Tijdens de afgelopen jaren is zowel in Nederland als in Vlaanderen, onder andere onder impuls van de Nederlandse Taalunie, een beweging op gang gekomen om NT2-lessen of -cursussen meer aan te passen aan de leerbehoeften van individuele cursisten of kleinere groepen cursisten. Tegelijk komt de nadruk sterker te liggen op wat cursisten met de taal in situaties buiten de klas moeten kunnen doen dan op wat ze over de taal moeten weten. De individuele begeleiding van elke cursist blijft uiteraard een ver ideaal. En het blijft een open vraag hoe de bestaande structuren en tradities in het NT2-onderwijs, dat vanouds meer gericht was op het creëren van een grootste gemene deler, veranderd kunnen worden, zodat er meer rekening kan worden gehouden met de verschillen tussen de cursisten. | |
De buitenwereld in!Er bestaat geen didactisch wondermiddel dat elke taalcursist garanties op taalverwerving oplevert. Een goede mix van interactief onderwijs, waarbij de cursist veel kansen tot spreken krijgt en met functioneel, communicatief taalgebruik wordt geconfronteerd, en reflectie op de taal blijkt voor de meesten het grootste effect te sorteren. Voor hooggeschoolden kan het gehalte aan reflectie hoger liggen dan voor laaggeschoolden. In de meeste handboeken voor basiscursussen NT2 die op de markt zijn, vinden we die combinatie ook terug.Ga naar eind(1) De meeste handboeken proberen dus rekening te houden met de recentste inzichten op het vlak van de didactiek. Toch gebruiken vele handboeken in hun dialogen en oefeningen een vrij formele, soms erg kunstmatig aandoende taal. Het is meteen een van de grootste problemen van het NT2-onderwijs: hoe kun je binnen een afgesloten klasruimte met alleen maar cursisten werken aan de vaardigheid om buiten de klas, in de échte wereld, met niet-cursisten te praten? Moedertaalsprekers gebruiken in die echte wereld heel andere klanken, woorden en uitdrukkingen dan het modeltaaltje dat voorgeschoteld wordt in cursussen en handboeken. Het Nederlands van de echte wereld is chaotisch, gekleurd, in beweging, en zo divers als een klas NT2-cursisten. Hoe kan een NT2-cursus dan Nederlands op maat van de echte wereld aanbieden? Al jaren wordt op deze vraag hetzelfde antwoord geboden: de deuren van het klaslokaal moeten open, de cursist moet de echte wereld in, of de buiten- | |
[pagina 718]
| |
wereld moet de klas in. Anno 2006 zijn daartoe allerlei veelal voorzichtige aanzetten te vinden. Zo krijgen cursisten soms praktijkopdrachten, waarbij ze thuis naar een nieuwsbericht moeten kijken, naar een winkel moeten gaan, of zelfs een onbekende moeten opbellen met een vraag om inlichtingen. Sommige leerkrachten en handboeken sloven zich uit om echt taalgebruik de klas binnen te halen aan de hand van video- of audio-opnamen, of maken gebruik van kranten en tijdschriften. Ook de pc en multimedia kunnen hier voor een meerwaarde zorgen: het internet is een onuitputtelijke bron van levend taalgebruik, op straat opgenomen dialogen kunnen op de computer afgespeeld worden, er bestaat zelfs een handjevol multimediale basiscursussen NT2 die opgebouwd zijn aan de hand van (quasi-)authentiek taalgebruik in de echte wereld. Toch valt vooral het NT2-onderwijs dat zich echt buiten de muren van de traditionele klas afspeelt, in positieve zin op. In cursussen Nederlands op de Werkvloer of Nederlands op de Opleidingsvloer verwerft de cursist de taal, terwijl hij aan het werken is of terwijl hij een beroepsopleiding volgt. Vaak wordt daarbij een taalcoach ingezet. Die focust niet alleen op de specifieke taalproblemen waarmee de cursist te maken heeft op de werkvloer; hij spoort zijn collega's, instructeur of werkgever ook aan om mee te werken aan een rijk taalklimaat. Een taal leren gebeurt immers nog altijd het beste in interactie met anderen. Met het toegenomen gebruik van computers en multimedia in het taalonderwijs moet dan ook zorgvuldig worden omgegaan. In vergelijking met tien jaar geleden bevatten veel meer handboeken voor NT2 een multimediaal gedeelte, maar vaak wordt dat gekoppeld aan zelfstandig werk. Zo kan een cursist zijn eigen leertraject uitstippelen, het onderwijs aanpassen aan zijn eigen behoeften en actief bezig zijn. Maar interactie met een computer is nog lang niet hetzelfde als interactie met medecursisten, leerkrachten of andere gesprekspartners. En de spraaktechnologie is vooralsnog niet zo ver gevorderd dat de computer adequaat kan reageren op wat een cursist zegt. Bovendien hebben de meeste oefeningen die bij het multimediaal zelfstandig werk worden aangeboden om technische redenen meer met theoretische taalkennis te maken dan met echt communicatief taalgebruik. Ondanks de hulp die multimedia kunnen bieden, blijft de rol van de NT2-docent dus toch nog van groot belang. De NT2-docent is in het moderne onderwijs veel meer begeleider dan leider geworden, meer interactiepartner dan uitlegger, meer coach en motivator dan baas en corrector. Deskundige NT2-leerkrachten moeten in staat zijn een rijk en verzorgd taalaanbod de klas in te loodsen, de cursisten veel spreekkansen te geven en gepaste feedback daarop. Bovendien moeten ze de vorderingen van hun cursisten volgen en aan elke cursist individueel de gepaste impulsen geven om verder vooruit te gaan. En bij dit alles moeten ze rekening houden met de behoeften en eisen van de buitenwereld | |
[pagina 719]
| |
en met de immense verschillen tussen hun cursisten. Het is daarom opvallend dat er noch in Nederland, noch in Vlaanderen, een volwaardige lerarenopleiding NT2 bestaat. | |
Evalueren: big business?De ontwikkeling en het gebruik van NT2-toetsen is tijdens het afgelopen decennium big business geworden. Niet alleen worden NT2-cursisten veelvuldig getoetst, ook het belang en het effect van de toetsing zijn toegenomen. In Nederland worden nieuwkomers zelfs al via de telefoon getoetst nog voor ze één voet in het land hebben gezet. Toetsen kunnen, zo bewijst het voorbeeld, functioneren als sluiswachters, waarbij autoriteiten met resultaten van taaltoetsen zwaaien om beslissingen te nemen die lang niet alleen met taal hebben te maken.Ga naar eind(2) Dat staat haaks op de internationale visie op evaluatie die tijdens het afgelopen decennium is ontstaan, en waarin de cursist steeds meer centraal staat. Zo heeft binnen de filosofie van het Europees Taalportfolio evaluatie vooral tot doel de cursist een positieve dienst te bewijzen. In het taalportfolio wordt niet opgenomen wat de cursist niét kan, maar omgekeerd, wat hij wel al kan met de taal die hij leert. De cursist kan zelf gegevens verzamelen over de vooruitgang van zijn taalprestaties. In het beste geval leidt dat tot een beter inzicht in de punten waaraan nog moet worden gewerkt. Evaluatie wordt in deze visie ook niet beperkt tot het eindmoment van een cursus (het examen), maar krijgt een veel permanenter karakter; de evaluatie stelt de docent in staat zijn cursusaanbod en ondersteuning beter aan te passen aan de vorderingen van de cursist. | |
De vlucht vooruitDe traditionele NT2-klas, waarin een groep cursisten leskrijgt over hoe de nieuwe taal in elkaar zit, staat steeds sterker onder druk. Het NT2-onderwijs doet er goed aan tijdens de komende jaren een vlucht vooruit te nemen. Het moet alle mogelijkheden aangrijpen om in te spelen op de behoeften van haar cursisten, en de link met de buitenwereld en met de taal die daar echt wordt gesproken versterken en verzekeren. Daarvoor heeft het NT2-onderwijs kwalitatief hoogstaand materiaal, aantrekkelijke randvoorwaarden en vooral bekwame docenten nodig, die de cursist de kennis en de vaardigheden bijbrengen die nodig zijn om volwaardig te functioneren in de hooggeletterde informatiemaatschappij van de eenentwintigste eeuw. |
|