| |
| |
| |
Helderheid in hoofd en hart
De verlichte vertelkunst van Arthur Japin
Frank Hellemans
werd geboren te Mechelen in 1957. Studeerde Germaanse filologie en filosofie aan de K.U. Leuven en doceert mediageschiedenis aan de Katholieke Hogeschool Mechelen. Recenseert proza voor het weekblad ‘Knack’ en schrijft over literatuur en mediatisering. Publiceerde ‘Echte mediaprimeurs. Een communicatiegeschiedenis’ en, met Saskia de Bodt, ‘Taverne du Passage. Nederlandse schilders en schrijvers in Belgie’ (2006).
Adres: Keldermansvest 23, B-2800 Mechelen
Arthur Japin (o1956) heeft in tien jaar tijd een literair oeuvre bij elkaar geschreven dat velen hem zullen benijden. Hij was een late debutant die in 1996 met Magonische verhalen de kenners verbaasde met zijn fijnmazige composities. Toen hij een jaar later De zwarte met het Witte hart publiceerde, bleek er een belangrijke schrijver te zijn opgestaan die ook de massa's wist te beroeren. Zijn historische roman over het wel en wee van twee Ghanese prinsjes in het negentiende-eeuwse Nederland was een schot in de roos. Het moet geleden zijn sinds Hella Haasse dat een Nederlandstalige auteur met zoveel finesse én souplesse historische personages voor het voetlicht bracht. Japins combinatie van accurate documentatie en haarfijn inlevingsvermogen werd het waarmerk van zijn vertelkunst. Wat hij in 1997 presteerde voor de negentiende eeuw, deed hij in 2003 voor de achttiende. Een schitterend gebrek was opnieuw een weergaloze historische vertelling met universele reikwijdte. Er is in de Nederlandse literatuur geen roman te vinden die zo sprekend het kosmopolitisme van de achttiende-eeuwse Verlichting tot leven brengt én tegelijkertijd waarschuwt voor het failliet van een te ver doorgedreven rationalisme. Wat is het geheim achter het eclatante succes van Japins beide romans? Hoe zou het recept van zijn epische vertelkunst eruit kunnen zien?
| |
Strooptocht naar decors
Japin is als schrijver pas op zijn veertigste naar buiten gekomen. Al die jaren dat hij in het verborgene werkte, was hij echter wel monomaan met hetzelfde bezig: met kunst namelijk, en dan vooral met de uitvoerende praktijk ervan. Japin houdt van glamour en glitter en wilde oorspronkelijk acteur worden. Zijn vader was toneelrecensent en als kind mocht hij vaak mee voor en
| |
| |
achter de coulissen. Hij hield van de mooie decors, exuberante kostuums en van het artistieke sfeertje. Hij kon er naar eigen zeggen wegdromen in een andere, betere wereld.
Als enig kind werd Japin in zijn tienerjaren veel gepest op school. Daar kwam bij dat het ook met zijn ouders niet zo best vlotte. Vader Japin zou later zelfmoord plegen. De zoon was op dat moment dertien. ‘Magonia’, zijn allereerste verhaal, is een ontroerende hommage aan zijn vader. Japin vertelt erin hoe de vader de verbeeldingskracht van zijn zoon prikkelde door hem attent te maken op de wondere wereld boven de wolken waar alles mogelijk was: ‘Boven de wolken zocht ik tegen beter weten in naar een glimp, zo niet van mijn vader, dan wel van het oude land waarover hij vertelde. In Magonia, die middenwereld boven ons hoofd, voeren (...) luchtschepen en reed koning Arthur door de hemel.’ Kortom, Japin had redenen genoeg om zich op de vleugels van zijn verbeelding te laten meevoeren naar een fantasiewereld waarin hij op gelijke voet met alle mogelijke fascinerende personages kon verkeren. Zoals het hoofdpersonage in dit verhaal bekent, ging Japin allicht ook zelf continu op ‘strooptocht naar decors’ waarin hij zich thuis kon voelen. De vader van Japin en de jeugdige eenzelvigheid van de zoon legden blijkbaar de kiemen voor Japins ontluikende verlangen naar historische vergezichten in zijn literaire werk.
Japin is een door de wol geverfde artiest die echter niet zomaar met zijn hoofd in de wolken zweefde. Hij studeerde eerst twee jaar neerlandistiek maar haakte af op de dorheid van de academische discipline en verkaste naar de toneelwereld. Hij volgde zang en dans en kwam op een blauwe maandag zelfs op de operabi hne terecht en ook op de filmset van Flodder. Hij reisde als dertigjarige beau garçon met zijn vriendin Rosita Steenbeek naar Rome om er de aandacht van Federico Fellini te trekken. Exit de vriendin die Fellini kortstondig voor zich wist te winnen en exit de toegepaste kunstenaar Japin, die na talloze omzwervingen in de artiestenwereld begreep dat hij zijn eigen gang wou gaan.
In 1986 kwam hij op het spoor van de wonderlijke geschiedenis van de twee Ashantiprinsjes Kwasi en Kwame. Ashanti, onderdeel van het huidige Ghana aan de Afrikaanse westkust, was destijds een koninkrijkje op de Afrikaanse Goudkust. Nederlanders zetten er in de jaren dertig van de negentiende eeuw in het kader van de slavenhandel voet aan wal. Kwasi en zijn neefje Kwame waren echter koninklijke verwanten en kregen daarom een voorkeursbehandeling van de Nederlanders. Ze kwamen als zwarte Afrikaanse prinsjes terecht in het biedermeier-Nederland van die tijd met alle gevolgen van dien. Japin toont ze op kostschool in Delft en op visite bij het huis van Oranje. Ze ontwikkelen er vriendschappen, ook koninklijke, maar worden ondanks hun geslaagde integratie op school nooit voor vol aange- | |
| |
zien. Ze hebben ook totaal verschillende karakters. Kwame, de oudste van het tweetal, heeft een kunstenaarsziel en reageert eerder impulsief, terwijl Kwasi (letterlijk ‘zondag’ in het Ghanees) echt een zondagskind is. Hij kijkt eerder cerebraal tegen de dingen aan en tegen het eigen ongeluk wanneer hij bijvoorbeeld wordt gepest. Het zondagskind komt terecht in de betere studentenkringen, studeert in Weimar, waar hij Hans Christian Andersen ontmoet en wordt ten slotte oud op een koffieplantage in Java waar hij Multatuli tegen het lijf loopt.
| |
Helderheid in hoofd en leden
Japin heeft de historische decors, waarin deze echt bestaande personages evolueren, voortreffelijk getypeerd. Hij is dan ook tot in Ghana zelf veldwerk gaan doen, in de voetsporen van de echte prinsjes. Veel romans bezwijken echter onder het gewicht van de documenten die de schrijver aanvoert. Japin heeft een zesde zintuig om zijn eruditie en historische kennis te doseren met het oog op het individuele levensverhaal van zijn personages. En hier komt het fantastische inlevingsvermogen van Japin om de hoek kijken. Hij heeft blijkbaar slechts enkele documenten en toneelrekwisieten nodig om daarbij een waarachtig leven te verzinnen, zoals het toen geweest zou kunnen zijn. Hij bezit met andere woorden de magie om van papieren personages mensen van vlees en bloed te maken met wie de lezer zich kan identificeren, zoals Japin dat in zijn fantasie reeds heeft voorgedaan. In deze eerste grote roman zie je hoe Japin zijn eigen biografische obsessies - het gepest worden, de eenzaamheid van de buitenstaander, de bevrijding uit het eigen hoofd dankzij de sensualiteit van de natuur, van de liefde of van de kunst - in historische figuren uitbeeldt. Vooral één cruciaal thema overspant zijn symfonische compositie: de verlossing van het hoofd door het hart. Die verlossing is pas geslaagd te noemen als de impulsen van het hart samenvallen met die van het brein. Wie ten einde raad soelaas zoekt in de zinnelijkheid van liefde, natuur of kunst, komt tot een levensreddende uitkomst wanneer hij de grillen van de sensualiteit met de wetten van het hoofd weet te verzoenen. Kwasi, Japins verteller, is niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk iemand die zwart en wit met elkaar verbindt. Japin weet echter genoeg van het leven en van de kunst om niet te vervallen in een poppenspel met mechanische vertelfiguren die bij wijze van happy end de dialectische synthese van de tegengestelden belichamen. Kwasi overleeft zijn neef Kwame die wel wordt meegesleurd door de hartstochten van
zijn natuur. Maar Kwasi gedraagt zich allesbehalve als een soevereine wijze. Ook wanneer hij hoogbejaard mag terugblikken op zijn avontuurlijke levenswandel, blijft Kwasi een tragisch zondagskind. Hij heeft de integratiestormen overleefd, maar hij is altijd buiten het volle leven blijven bestaan, ook al neemt hij er schijnbaar aan deel. Hij is immers op hoge leef- | |
| |
tijd nog gezegend met jonge kinderen, maar hij beseft dat hij altijd een buitenstaander is geweest, ondanks de schijn van het tegendeel.
Helderheid in hoofd en leden, een sensualiteit die zich door niets of niemand het hoofd op hol laat brengen: dat is de luciditeit waar Japin samen met zijn protagonisten naar op zoek is. Deze momenten van verlichting zijn zeldzaam maar o zo kostbaar en doen zich meestal voor op ogenblikken van grote emotionele verwarring, zoals bij de dood van een dierbare. In het geval van Kwasi is dat de zelfmoord van zijn neef Kwame, die de chaos van het leven niet langer aankon: ‘Er ontstaat een roes waarin alles helder is. Het leven toont korte tijd zijn ware gezicht. Het kijkt je recht in de ogen. Ineens is het geen gelijkwaardige tegenstander wiens zetten je doorziet. Dat is niet iets zwaarmoedigs, integendeel, het maakt licht. Letterlijk. Verlicht.’
| |
Persoonlijke en historische verlichting
De reacties op deze eerste roman waren haast unisono lovend, een enkele uitzondering niet te na gesproken. Jeroen Vullings maakte voorbehoud bij de soms al te wijdlopige, documentaire uitwerking die volgens hem niet altijd even functioneel was. Hans Warren was de enige recensent die ronduit negatief was. Hij verketterde Japins concept van historische docufictie waarbij hij originele documenten met gefingeerde fragmenten versneed. Na het weergaloze succes van deze eerste roman had Japin blijkbaar genoeg van al te veel historisch onderzoek en wou hij zijn eigen avontuur met Rosita Steenbeek en Fellini als achtergrond gebruiken voor een filmische vertelling over la dolce vita in het Rome van de jaren tachtig van de twintigste eeuw. Ook De droom van de leeuw (2002) is weer een biecht van een personage dat op de drempel van de dood terugkijkt op zijn leven. In deze roman is dat de regisseur Snaporaz, alter ego van Fellini. Een probleem is echter dat Japin in deze roman geen historische coulisse heeft die het biografische verhaal kan optillen en op die manier meer cachet geven. Het verhaal is te mager om meer te zijn dan wat kokette woordspinsels rond een ooit zelf meegemaakt pikant voorvalletje (onbekende vriendin doet het met bekende regisseur). Hij trapt in de val van de exhibitionistische belijdenisliteratuur, zoals die door Adriaan van Dis en Connie Palmen wordt verpersoonlijkt. Te weinig voor een auteur als Japin die met zijn romandebuut bewees wat hij in zijn mars had.
Kennelijk heeft Japin deze roman zelf als een luchtig tussendoortje beschouwd, want een jaar later komt hij met Een schitterend gebrek op de proppen, een historische roman die in niets moet onderdoen voor zijn debuut. Deze keer heeft Japin de geschriften van de bekende vrouwenversierder Giacomo Casanova uitgeplozen. Daarin ontdekte hij Lucia, een fascinerende vrouw die als veertienjarige de liefde consumeerde met Casanova. Volgens Casanova was ze zijn eerste echte liefde en een van de twee vrouwen die hij
| |
| |
ooit onrecht heeft aangedaan. Hoe de vork nu precies aan de steel zit, weet ook Japin niet. Maar gewapend met deze anekdote schreef hij wel een overtuigende roman die de historische Verlichting als tijdsperiode en de menselijke verlichting als levensdoel naadloos in elkaar doet overgaan. De individuele lotgevallen krijgen universele dimensies want de persoonlijke, kleine geschiedenis van deze Lucia ontpopt zich tot de grote geschiedenis van een epoche en van een mentaliteit die nu nog altijd erg in trek is. Je zou zijn roman kunnen vergelijken met De vulkaanminnaar van Susan Sontag die aan de hand van een Italiaanse romance van Lord Nelson eveneens een heel tijdsbeeld evoceert. Maar Japin vertelt minder vrijblijvend over de achttiende eeuw. Hij laat de echo's van de Verlichting tot in de eenentwintigste eeuw weerklinken waardoor zijn geëngageerde verhaal het haalt van de nogal gratuite stijloefening van de Amerikaanse essayiste.
| |
Kleine en grote geschiedenis
Naar beproefd recept laat Japin zijn hoofdpersonage op gevorderde leeftijd terugdenken aan wat voorafgaat. Lucia neemt de lezer mee naar het oogverblindende vuurwerk van tuinpartijen in Noord-Italië, de opgravingen van bevlogen amateur-geleerden in Herculaneum nabij Pompeï, de anatomische sessies in een Parijse hoorzaal, de discussies in feministische salons, de theaters van het toenmalige Venetië en van het zogenaamd tolerante Amsterdam waar joden en hoeren het vrij lastig hadden. Seksuele omgang tussen christenen en joden was er immers verboden, zoals de christelijke maar aan lager wal geraakte Lucia tot haar schade en schande moet ervaren: ‘Naast vrijheid van godsdienst en vestiging wordt hun [de joden, EH.] geen enkel privilege gegund en omdat zij vaak bemiddeld zijn en hoge boetes kunnen betalen, worden zij fanatiek vervolgd. Ik vraag mij af of messieurs Voltaire en Descartes, wanneer zij Hollands vrijheid roemen, hiervan wel op de hoogte zijn.’ Lucia wordt om die reden tijdens een politieraid opgepakt en komt terecht in een zogenaamd ‘spinhuis’ waarin ze samen met andere zusters van lichte zeden als een soort kermisattractie te kijk wordt gezet en tegen betaling mag worden bekogeld.
Het knappe aan Japins roman is de vanzelfsprekende manier waarop hij de persoonlijke lotgevallen van Lucia (en Casanova) met de grote geschiedenis verbindt. Lucia is immers niet zomaar een beroemde scharrel of een toevallige tippelaarster. Op haar veertiende wordt ze door een priveleraar voor de beau monde klaargestoomd en komt zo in contact met de mentaliteit van de Verlichting. Wanneer haar mentor sterft en zij ook bijna aan de pokken ten onder gaat, neemt zij voortaan de naam van haar verlichte leraar aan. Als Galathée de Pompignac krijgt ze toegang tot een kring van femmes savantes in Vincennes, nabij Parijs. Ze wordt gezelschapsdame van een rijke weduwe
| |
| |
die graag met haar filosofeert over het belang van de intuïtie in vergelijking met het al te dominante rationalisme. Japin stileert de levensgeschiedenis van Lucia-Galathée tot een heuse casestudy over de sterktes en zwaktes van het verlichte rationalisme waar de toenmalige elite van de geest mee dweepte. Lucia ondervindt aan den lijve hoe futiel de strakke, verstandelijke controle van het leven is. Het boek eindigt met haar afscheid aan het oude Europa en een overtocht naar het nieuwe Amerika omdat zij het keurslijf van de Europese redelijkheid niet langer kan verdragen en er ook geen toekomst voor ziet weggelegd. De natuur ontkennen heeft immers geen zin, laat staan haar op de pijnbank leggen. De rationalistische tijdgenoten van Casanova (en Casanova zelf) zijn, aldus Lucia, ‘angstig geworden voor wat zij niet kunnen begrijpen en proberen daarom alles tot op het laatste geheim bloot te leggen.’
| |
Emotionele intelligentie
Met deze abdicatie van het totalitaire regime van het verstand eindigt Japin de biecht van zijn scherp kijkende Lucia. Haar vaarwel aan Casanova en aan een doorgeschoten rationalisme is dus niet alleen een persoonlijke, amoureuze afrekening maar evengoed een levensbeschouwelijke keuze. Door de inhoudrijke en spitse dialogen brengt Japin de krachttoer om in het individuele het universele te projecteren tot een goed einde. Je krijgt als lezer warempel spijt dat het vrouwelijke hoofdpersonage in een moment van verlichting het hazenpad kiest en met een bemiddelde klant meereist naar het land van belofte. Daar zou ze in 1802 in Nieuw York gestorven zijn. De weerklank van deze verlichtingsfabel was zo groot dat Japin onlangs een selectie maakte uit het werk van Casanova voor de talloze lezers die naar meer verlangden. Ook de critici staken de loftrompet. Arnold Heumakers bijvoorbeeld roemde de uitgekiende structuur. Toen Japin voor deze roman de Libris Literatuurprijs 2004 ontving, sprak het juryrapport over ‘een hoogtepunt in de Nederlandse literatuur’. Alleen Thomas van den Berg vond de personages onecht en sprak over ‘levenloze zetstukken’. Ondertussen werden ook Japins verzamelde verhalen gebundeld in Alle verhalen en schreef hij drie novellen. De grote wereld was het Boekenweekgeschenk van 2006. Het behandelde een apart voorval uit de Tweede Wereldoorlog grondig. Twee lilliputters geraken door toedoen van de nazi's op de dool en verzeilen in een draaikolk van avonturen.
Deze rommelige novelle haalt niet het niveau van De klank van sneeuw, twee novellen, waarbij Japin rijkelijk put uit zijn eigen verleden als acteur. ‘Dooi’, de beste van de twee, is een kort, ijselijk kerstverhaal dat cirkelt rond de kerstnacht die een vereenzaamde zangeres in een kil motel doorbrengt. Ze heeft zich na een black-out opnieuw laten verleiden om voor een publiek op te treden en stukjes uit Bachs Weihnachtsoratorium te brengen. Ze wordt achtervolgd door waanvoorstellingen en meent in de aangrenzende kamer een
| |
| |
man te horen die eveneens aan het zingen is. Ze probeert wanhopig vat te krijgen op haar stemmingen: ‘Mensen denken dat ze heftig moeten voelen. Integendeel. Door het hoofd naar het hart. Niet andersom.’ Japin laat in het midden of zijn protagoniste er uiteindelijk in slaagt om zichzelf weer in de hand te krijgen, dan wel of ze al zingend in de sneeuwlucht op de autoweg ten onder gaat. Maar eens te meer vraagt Japin zich af hoe een leven in helderheid eruit zou zien. Voor de zangeres is het duidelijk: ‘Mijn zinnelijkheid is niet van deze tijd, maar zuiver en verstandelijk, dáárom wordt zij niet begrepen!’ Allicht is dit ook het credo van Japin zelf. Het is te verwachten dat Japin ondertussen bezig is aan het opzetten van een nieuwe grote historische roman die eens te meer op zoek gaat naar een emotioneel intelligente levenswijze die kan fungeren als houvast in turbulente tijden. Hopelijk neemt hij er de tijd voor. Om zijn plaats in de literatuurgeschiedenis hoeft hij zich niet te bekommeren, ook al is hij nog maar tien jaar actief als auteur. De zwarte met het witte hart en Een schitterend gebrek, de beide historische romans, zijn nu al onsterfelijke klassiekers.
| |
Literatuur
arthur japin, De klank van sneeuw, De Arbeiderspers, Amsterdam/ Antwerpen, 2006, 128 p.
arthur japin, De grote wereld, Boekenweekgeschenk 2006, Stichting Collectieve Propaganda voor het Nederlandse Boek, Amsterdam, 2006.
arthur japin, Alle verhalen, De Arbeiderspers, Amsterdam/ Antwerpen, 2006, 450 p.
arthur japin, Een schitterend gebrek, De Arbeiderspers, Amsterdam/ Antwerpen, 2003, 239 p.
arthur japin, De droom van de leeuw, De Arbeiderspers, Amsterdam/ Antwerpen, 2002, 400 p.
arthur japin, De vierde wand (reisverhalen), De Arbeiderspers, Amsterdam/ Antwerpen, 1998, 204 p.
arthur japin, De zwarte met het witte hart, De Arbeiderspers, Amsterdam/ Antwerpen, 1997, 441 p.
arthur japin, Magonische verhalen, De Arbeiderspers, Amsterdam/ Antwerpen, 1996, 160 p.
| |
Secundaire literatuur
thomas van den berg, ‘Pruiken en sluiers’, in: Elsevier, 27 september 2003.
arnold heumakers, ‘Geven gaat voor nemen: Arthur Japins roman over Casanova en de liefde’, in: NRC Handelsblad, 3 oktober 2003.
jeroen vullings, ‘Van zwarte prinsjes en wit cynisme’, in: Vrij Nederland, 12 juli 1997.
hans warren, ‘De zwarte met het witte hart’, in: Provinciale Zeeuwse Courant, 30 mei 1997.
|
|