| |
| |
| |
De bouwmeesters van Vlaanderen en Nederland
Hans Ibelings
werd geboren in 1963. Was lange tijd als tentoonstellingsmaker verbonden aan het Nederlands Architectuurinstituut te Rotterdam. Publiceerde tal van boeken en artikelen over de Nederlandse architectuur en stedenbouw in de twintigste eeuw. Is uitgever-redacteur van het architectuurtijdschrift ‘A10. New European Architecture’
Adres: Javakade 542, NL-1019 SE Amsterdam
Mels Crouwel is de huidige Nederlandse rijksbouwmeester; Marcel Smets is Vlaams bouwmeester. Het Nederlandse taalgebied is het enige dat deze functie kent, die verder nergens ter wereld in deze vorm voorkomt. Officieel bestaan de functies, in Nederland en in België, tweehonderd jaar. Bruto welteverstaan. Het ambt van rijksbouwmeester is in 1806 ingesteld onder Lodewijk Napoleon, met twee afzonderlijke Landsgebouwendiensten, een in Brussel en een in Den Haag. Er zijn echter niet tweehonderd jaar lang rijksbouwmeesters geweest. In Nederland is er een onderbreking geweest van bijna dertig jaar, van 1830 tot 1858; in België van ruim anderhalve eeuw, van 1830 tot 1999. Maar nu zijn er in beide landen weer ‘overheidsbouwmeesters’. Net voor het begin van de eenentwintigste eeuw werd in Vlaanderen naar analogie van het Nederlandse rijksbouwmeesterschap de functie van Vlaams bouwmeester ingesteld.
Niet alleen de wortels van beide functies zijn dezelfde, ook de huidige rollen zijn in Vlaanderen en Nederland in hoofdlijnen vergelijkbaar. In weerwil van de naam zijn de rijksbouwmeester en de Vlaams bouwmeester vandaag de dag niet de architecten van de overheid, maar architecten die in dienst van de overheid adviseren over architectuur en stedenbouw. De beide jobs zijn in grote lijnen hetzelfde, maar er zijn verschillen. Zo moet de Vlaams bouwmeester het doen met een bescheiden staf, terwijl de Rijksgebouwendienst (RGD), waar de Rijksbouwmeester het hoofd (maar niet de directeur) van is, een apparaat van omvang is. Een ander verschil is dat de Nederlandse rijksbouwmeester een instituut is, terwijl in Vlaanderen de status van de bouwmeester nog moet groeien. In 1999 trail BOb van Reeth aan als eerste, in 2004 nam Marcel Smets het van hem over, aangevend dat op hem de taak rustte de eerste stap te zetten van de ‘de uniciteit van de bouwmeester als een grote persoonlijkheid naar het institutionaliseren van de functie.’
| |
| |
Zowel de Vlaams bouwmeester als de rijksbouwmeester is belast met de huisvesting van de rijksoverheid en mag gevraagd en ongevraagd het kabinet van advies dienen over kwesties van architectuur en stedenbouw. Daarnaast maakt de Nederlandse rijksbouwmeester tegenwoordig deel uit van een college van rijksadviseurs die hetzelfde mogen doen voor landschap, infrastructuur en cultureel erfgoed. Deze functies, ingesteld in 2005, worden vervuld door landschapsarchitect Dirk Sijmons, architect Jan Brouwer en kunsthistoricus Fons Asselbergs. Smets kijkt met enige jaloezie naar dit Nederlandse college, omdat hij de voordelen van zulk overleg mist en alles alleen moet besluiten. Het is trouwens deze ‘eenzaamheid’ geweest die Jo Coenen in zijn jaren als rijksbouwmeester ertoe heeft gebracht dit college in te stellen, waar zijn opvolger Mels Crouwel, een van twee oprichters van het bureau Benthem Crouwel, nu van profiteert.
Al ontbreekt een dergelijk college in Vlaanderen, de verbreding van de aandacht is ook daar gaande. In vergelijking met zijn voorganger Van Reeth verlegt Smets het accent, van de architectuur van publieke gebouwen naar de publieke ruimte, van het afzonderlijke object naar de samenhang op een stedelijke en landschappelijke schaal.
Het is de verdienste geweest van Van Reeth om de architectonische kwaliteit onder de aandacht te brengen, zowel bij de centrale overheid als bij lokale overheden. De door hem ingestelde open oproepen, waarbij architecten zich kunnen aanmelden voor het ontwerp van een keur aan overheidsgebouwen, is in alle opzichten een succes. Ze geven kansen aan getalenteerde architecten en nadrukkelijk ook aan jong talent. Ze leiden bij overheden tot een verhoogd bewustzijn van de betekenis en werking die kunnen uitgaan van goede architectuur, en van goed opdrachtgeverschap.
Het verschil in accent tussen Van Reeth en Smets is logisch wanneer gekeken wordt naar hun loopbanen en affiniteiten. Van Reeth, het boegbeeld van het Antwerpse bureau AWG, is in de eerste plaats architect, met een groot aantal opdrachten in zowel Vlaanderen als Nederland. Smets' werkterrein bevindt zich voornamelijk op het niveau van de stad, met de transformatie van het stationsgebied van Leuven als een van de voorbeelden.
In de bemiddelende, stimulerende en adviserende rol lijkt de Vlaams bouwmeester op de Nederlandse rijksbouwmeester die eveneens vooral een supervisor en adviseur is. Dat is echter niet altijd zo geweest. Tot in de jaren vijftig was de rijksbouwmeester in Nederland daadwerkelijk de voornaamste architect van overheidsgebouwen, zoals de ministeries, rijksuniversiteiten en hoofdpostkantoren. De medewerkers van de rijksbouwmeester kregen hooguit de kruimels toegeworpen en mochten hun energie richten op dorpspostkantoren en kleine politieposten. Dat bleef zo tot het eind van de jaren vijftig.
| |
| |
Ir. Gijsbert Friedhoff, rijksbouwmeester van 1946-1957 (rechts) en zijn assistent Mart Bolten.
Gijsbert Friedhoff, rijksbouwmeester van 1946 tot 1958, was de laatste architect die op deze manier zijn ambt vervulde en de ontwerpverantwoordelijkheid nam voor de grote overheidsprojecten. Friedhoff was in meer opzichten de laatste in zijn soort. Hij was ook een van de laatste protagonisten van het traditionalisme, de stroming die vooral tussen de beide wereldoorlogen opgang maakte, en in de eerste vijftien jaar na de Tweede Wereldoorlog geleidelijk plaats maakte voor een moderne oriëntatie. Echter niet bij Friedhoff, zoals is te zien aan de prachtige, door en door traditionalistische ontwerpen die hij als rijksbouwmeester maakte, waaronder het huidige ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij, de inmiddels afgebroken uitbreiding van het ministerie van Onderwijs, Kunst en Wetenschap in Den Haag, en het belastingkantoor in Amsterdam. Veelzeggend voor zijn onaantastbare positie als de grote bouwmeester is de foto waarop Friedhoff aan het werk is te zien, met op de achtergrond toekijkend zijn jarenlange rechterhand Mart Bolten. Uit alles spreekt wie hier de baas was en wie de knecht. Zodra Friedhoff stopte, verdween niet alleen zijn traditionalisme uit de Rijksgebouwendienst, maar ook de autoritaire rijksbouwmeester. Bolten ontwierp kort na Friedhoffs afzwaaien de uitbreiding van het belastingkantoor van zijn voormalige superieur, die niets van doen had met diens kloeke baksteentraditionalisme. Hij maakte een stralend moderne vleugel die ostentatief brak met Friedhoffs traditionalisme. Dat de vleugel ook nog eens haaks op het gebouw van Fried- | |
| |
hoff staat (en niet parallel daaraan ligt, zoals Friedhoff had gewild) heeft een niet te missen symboliek.
Bolten realiseerde deze uitbreiding onder Friedhoffs opvolger Jo Vegter, die zijn loopbaan in de jaren dertig was begonnen als een traditionalistisch architect, maar die in de jaren vijftig gematigd moderne architectuur was gaan maken. Het stilistische verschil tussen de architectuur van Friedhoff en van Vegter kan worden geïnterpreteerd als een indicatie van een verschil in stijl als rijksbouwmeester. Vegter ontwierp ook nog zelf, maar hij gaf zijn medewerkers aanmerkelijk meer ruimte. Het belangrijkste gebouw uit Vegters rijksbouwmeesterschap (dat duurde van 1958 tot 1971), het ministerie van Financiën in Den Haag, ontwierp hij met een team, waarin ook Bolten, Frank Sevenhuijsen en Hans Franken zaten. Hij begon bovendien met het verstrekken van opdrachten aan architecten van buiten de Rijksgebouwendienst. Hij verliet daarmee ook het idee dat Friedhoff nog huldigde dat er een coherentie zou moeten zitten in de architectuur van de overheid. De rijksbouwmeesters na hem zetten deze tendens voort, en stelden zich meer en meer op als gedelegeerd opdrachtgever, die namens de rijksoverheid architecten voordroeg en uitnodigde, en supervisie hield op de koers van de projecten. Onder Vegter werd de helft van de projecten uitbesteed; aan het eind van de twintigste eeuw werd meer dan driekwart van de rijksgebouwen door particuliere architecten ontworpen. Ook de toonaangevende overheidsgebouwen worden tegenwoordig door ontwerpers van buiten gemaakt. Het voornaamste criterium voor de architectenkeus was, sinds het idee van een min of meer uniforme overheidsstijl was verlaten, of de betreffende architect de geschikte persoon was.
Vegter was de eerste rij ksbouwmeester die zijn eigen bureau aanhield, wat nadien de gangbare praktijk zou worden; hij was de laatste die het ambt zo lang vervulde. Zijn opvolgers aanvaardden de eervolle functie voor gemiddeld vier of vijf jaar.
Begon onder Vegter de verschuiving van de rijksbouwmeester als ontwerper naar een functie als opdrachtgever, de volgende grote verandering kwam ten tijde van het rijksbouwmeesterschap van Kees Rijnboutt, die geconfronteerd werd met het marktdenken binnen de overheid. Dat leidde tot een nieuwe situatie waarin de overheid de eigen huisvesting niet altijd meer wilde bezitten, maar in veel gevallen wilde huren - of leasen, zoals huren in het vrijemarktdenken wordt genoemd. Dat leidde tot constructies waarin de overheid niet langer de echte opdrachtgever was, maar vooral de gebruiker. Als huurder kon, en kan de overheid geen gebouwen met een eigen (overheids-) gezicht meer laten maken, en werd ze veroordeeld tot zogeheten marktconforme kantoorgebouwen, waarvoor ook animo zou moeten zijn als het huurcontract met de overheid beëindigd zou zijn. Dat heeft vanaf de jaren negentig
| |
| |
Nederlands rijkbouwmeester Mels Crouwel (o1953) - Foto Benthem Crouwel architecten BV bna.
geleid tot een aantal inwisselbare gebouwen waar op dit moment de overheid zetelt, maar die evengoed door willekeurig welke consultant, accountant of advocaat gehuurd zouden kunnen worden.
Leasen is niet meer heilig vandaag de dag, ook omdat het niet leidde tot de verwachte kostenbesparingen, waar het allemaal om begonnen was. Voor grotere projecten zoekt de overheid sinds de jaren negentig echter telkens naar constructies waarbij het niet in de klassieke zin opdrachtgever is. Publiek-private samenwerkingen en projecten waarbij de ontwikkelaar niet alleen een gebouw realiseert, maar ook een plan moet leveren voor een kwart eeuw onderhoud en beheer, wordt steeds gebruikelijker. Dat geldt bijvoorbeeld voor de verbouwing van het ministerie van Financiën, ontworpen door het Amsterdamse bureau Meyer en Van Schooten.
Slechts voor een minderheid van de overheidsgebouwen maakte de ontwerpafdeling binnen de Rijksgebouwendienst zelf de plannen. Vanwege Europese aanbestedingen is dat tegenwoordig ook onvermijdelijk. Overheidswerken van enige omvang moeten openbaar worden aanbesteed, om in het kader van de gelijke kansen voor alle inwoners van de EU elke architect gelegenheid te geven mee te dingen naar een publieke opdracht.
Om te voorkomen dat voor elke opdracht weer een aankondiging moet komen en een procedure om architect en aannemer te selecteren, plaatst de Rijksgebouwendienst twee keer per jaar een oproep aan architecten om zich
| |
| |
Projectteam Stadsontwerp o.l.v. Marcel Smets & M. de Salà.-Morales, Transformatie stationsomgeving Leuven, toestand in 2002.
te melden indien ze in aanmerking willen komen voor overheidsopdrachten. Dus niet zoals in Vlaanderen waar architecten worden uitgenodigd zich voor specifieke projecten in te schrijven. Uit het reservoir van kandidaten wordt voor elke opdracht een passende architect gekozen.
Behalve met concrete bouwopgaven zijn de rijksbouwmeester en de Vlaams bouwmeester ook betrokken bij projecten van nationaal belang, zoals grote infrastructurele projecten. In Nederland is dat momenteel vooral de transformatie van de stations waar hogesnelheidstreinen gaan stoppen. De overheid heeft hier vaak een financieel aandeel in, en de rijksbouwmeester speelt hierin een sturende en coördinerende rol. Daarin schuilt nog een interessant dilemma voor de huidige rijksbouwmeester, omdat Crouwels bureau Benthem Crouwel bij verschillende van deze nieuwe stationsgebieden een belangrijk aandeel heeft. Om de onpartijdige autoriteit die hoort bij het ambt van rijksbouwmeester in stand te houden, bemoeit Crouwel zich volgens eigen zeggen op zijn bureau niet meer met deze projecten. Het tekent de Nederlandse situatie dat een werkelijke scheiding in de architectuurwereld nauwelijks mogelijk is, zeker niet nu rijksbouwmeesters hun eigen praktijk voortzetten (wat logisch is aangezien het rijksbouwmeesterschap slechts enkele jaren duurt en voor de meeste ontwerpers valt in de bloeiperiode van hun carrière en bureau). Voor Smets speelt dit probleem van een eventuele belangenverstengeling nauwelijks. Een groot deel van zijn huidige stedenbouwkundige
| |
| |
Benthem Crouwel Architecten, ontwerp stationsomgeving Utrecht, wordt in fasen uitgevoerd tussen 2007 en 2012 - Foto Benthem Crouwel Architecten.
opdrachten bevindt zich buiten Vlaanderen. Dat maakt dat hij op een vanzelfsprekender manier een objectieve onpartijdige rol kan hebben.
Ook in de nieuwe constellatie van openbare aanbestedingen blijft de rijksgebouwendienst een ontwerpafdeling behouden, voor nieuwbouw, renovaties en restauraties, en daarin verschilt Nederland van Vlaanderen, waar de bouwmeester zo'n afdeling ontbeert. Recentelijk is in Nederland bijvoorbeeld een deel van de verbouwing van de belastingkantoren in Apeldoorn uitgevoerd door Rijksgebouwendienst-architect Rob Hootsman en is de renovatie en restauratie van het Catshuis, de Haagse ambtswoning van de minister-president, gedaan door RGD-architecte Moriko Kira.
De ontwerp afdeling van de Rijksgebouwendienst is ten tijde van het rijksbouwmeesterschap van Jo Coenen weer versterkt. Na de door het overheidsbeleid gedicteerde organisatorische benadering van zijn voorgangers Rijnboutt en Wytze Patijn heeft hij het ontwerp weer centraler weten te stellen. Dat heeft hij onder meer gedaan door het Atelier Rijksbouwmeester op te richten. Dat Atelier bevond zich met opzet niet in het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, waar de Rijksgebouwendienst onder valt en in gehuisvest is, maar op tien minuten loopafstand daarvan.
Deze afstand was een expliciet middel om de autonomie van de rijksbouwmeester te onderstrepen. Coenens opvolger Mels Crouwel heeft het atelier naar het ministerie van VROM laten verhuizen, maar het heeft nog altijd een eigen voordeur heeft in dat ministeriegebouw.
| |
| |
Huidig Vlaams bouwmeester Marcel Smets (rechts, o1947) met zijn voorganger BOb van Reeth (o1943) - Foto Wim Danneels.
De Vlaams bouwmeester heeft geen eigen voordeur, maar zit verstopt op de zevende verdieping van het Graaf de Ferraris-gebouw in het Brusselse bestuurscentrum bij het Noordstation. Dat de vertrekken van de Vlaams bouwmeester niet slechts een kamernummer hebben, maar een bordje met daarop ‘Vlaams bouwmeester’, is al heel wat.
Hier nam in 1999 BOb van Reeth zijn intrek, met een minimale staf, om als eerste Vlaams bouwmeester richting te gaan geven aan het architectuurbeleid van Vlaanderen. Dat was, zoals hij het in een interview noemde, bijna iets dat hij over zichzelf heeft afgeroepen. Van Reeth: ‘Ik heb in de loop der jaren nogal wat kritiek op de overheid gehad, mij beklaagd over de lamentabele gebouwen die in Vlaanderen worden neergezet en Nederland ten voorbeeld opgevoerd om te laten zien hoe het anders zou kunnen. Op een gegeven moment vroeg de toenmalige minister van Cultuur Wivina Demeester aan mij om eens een lijstje te maken met namen van mensen die geschikt zouden zijn om in Vlaanderen een functie te gaan bekleden vergelijkbaar met die van rijksbouwmeester in Nederland. Als maker van dat lijstje hoefde ik mijzelf er lekker niet op te zetten. Op een dag werd ik gebeld door een headhunter die met mij over deze functie wilde praten. Ik dacht prima, hij wil vast advies, maar hij vroeg mij waarom ik het niet zelf wilde doen.’
| |
| |
Marcel Smets is op een verwante manier Vlaams bouwmeester geworden, niet omdat hij het zo nodig moest, maar omdat hij er van overtuigd raakte dat hij het misschien wel beter kon dan sommigen van wie de namen circuleerden ten tijde van de sollicitatieperiode voor de vacature die was ontstaan door het aangekondigde vertrek van Van Reeth.
In de open sollicitatieprocedure schuilt een laatste cruciaal verschil met Nederland, waar de benoeming van een rijksbouwmeester zoals die van een paus binnenskamers wordt voorbereid en de openbaarheid pas bereikt zodra iemand is benoemd. In Vlaanderen is het een vacature waarnaar men gewoon kan solliciteren, in Nederland word je gevraagd.
Een opmerkelijke overeenkomst tussen Nederland en Vlaanderen is ten slotte dat de bouwmeester tot nog toe altijd een man is geweest. In Vlaanderen zijn er nog maar zo weinig bouwmeesters benoemd dat de verhoudingen nog vlot recht te trekken zouden zijn. In Nederland zal dat na alle generaties mannelijke rijksbouwmeesters niet zo snel lukken, maar het zou niet slecht zijn als er na Crouwel eens een begin zou worden gemaakt met het wegwerken van deze ongelijkheid. Met Francine Houben van Mecanoo is er minstens een evidente kandidaat.
Atelier Rijksbouwmeester, Postbus 20952, NL-2500 EZ Den Haag (postadres); Oranjebuitensingel 90, NL-2511 VE Den Haag (bezoekadres), tel. +31 (0)70 339.89.98, fax +31 (0)70 339.49.09, rijksbouwmeester@minvrom.nl, www.rijksbouwmeester.nl.
Vlaams bouwmeester, Koning Albert II-laan 20 bus 9, B-1000 Brussel, tel. +32 (0)2 553.74.00, fax +32 (0)2 553.75.00, bouwmeester@vlaanderen.be, www.vlaams-bouwmeester.be.
| |
| |
Agfa-Gevaert Mortsel |
Compagnie Générale de Services Kortrijk |
Europabank Gent |
Fortis Brussels |
ING Groep Amsterdam-Brussel |
KBC Bank & Verzekering Leuven |
Kijk en Bouw Menen |
Knack Magazine Roeselare |
Recticel Brussel |
Sidmar Gent |
Standaard Boekhandel Sint-Niklaas |
Vanbreda Risk & Benefits Comm. Antwerpen |
VDK-Spaarbank Gent |
VOLVO Cars Gent |
ondersteunen als structurele mecenassen Ons Erfdeel vzw
|
|