Ons Erfdeel. Jaargang 49
(2006)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdBiografie van de gebroeders De WittIn het voorwoord van zijn boek De Ware Vrijheid. De levens van Johan en Cornelis de Witt, deelt Luc Panhuysen mee dat hij er niet naar streeft volledig te zijn, maar dat hij, uitgaand van het leven en werk van de gebroeders De Witt, een beeld probeert te schetsen van een tijd. De auteur houdt zijn belofte. Als geen ander slaagt hij erin de algemene sfeer weer te geven waarin de gebroeders De Witt leefden en zo de afstand op te heffen die ons scheidt van de Hollandse zeventiende eeuw. Niet alleen op historisch, maar ook op literair vlak heeft de auteur een boeiend werkstuk afgeleverd. Op zijn kennis van de bewuste periode valt nauwelijks iets aan te merken. Hij stelt ze bovendien ten dienste van zijn kwaliteiten als schrijver. Zijn portretten van de steden Dordrecht en Den Haag bijvoorbeeld zijn ware literaire pareltjes. Maar laten we ons hier toespitsen op het historische project. Een beschrijving maken van het leven van de gebroeders De Witt is op zich al een moeilijke taak. Vooreerst beschikken we over overvloedig bronnenmateriaal in verband met deze figuren. Daarnaast bestaat er heel wat randliteratuur, vooral voor wie probeert het leven van de twee beroemde mannen te schetsen in het ruimere kader van hun | |
[pagina 622]
| |
W. Paets, ‘De verminkte lichamen van de gelynchte gebroeders De Witt’, 1672 © Museum Mr. Simon van Gijn, Dordrecht.
tijd. De laatste belangrijke biografie over Johan de Witt is van de hand van de Amerikaanse historicus Herbert Rowen, een erudiete biografie die in tegenstelling tot die van Panhuysen volledigheid nastreeft.Ga naar eind(1) Men vindt er tot in de kleinste details wat men moet weten over de raadpensionaris, maar de analyse is even streng als nauwkeurig en richt zich vooral tot een publiek van academici. Luc Panhuysen heeft die valkuil willen vermijden en we kunnen hem daar alleen maar dankbaar voor zijn. Het is inderdaad belangrijk dat historische studies zich ook voor een breed publiek openstellen. Maar Panhuysen gaat nog verder. Herbert Rowen had zijn analyse vooral toegespitst op de persoon van Johan de Witt. We komen bij hem weinig te weten over Cornelis, de oudste broer van de raadpensionaris. Vanuit een geschiedkundig perspectief bestaat de belangrijkste bijdrage van Luc Panhuysen erin dat hij de ietwat vergeten Cornelis de Witt uit de schaduw haalt en dat hij een parallelle en gemeenschappelijke biografie van beide broers heeft geschreven. De voornaamste stelling van het boek is dat er tijdens de jaren 1653-1672 een soort dyarchie aan het bewind was: twee mannen van hetzelfde bloed deelden grotendeels de verantwoordelijkheid over de staatszaken. In 1667, na de zeeslag tegen de vloot van de Royal Navy in Chatham, werden de gebroeders De Witt gevierd als de helden van de Republiek. Terecht merkt Luc Panhuysen op dat ze de functies die toen traditioneel door de stadhouder werden uitgeoefend, onder elkaar verdeelden. Johan kreeg de verantwoordelijkheid over de burgerlijke, Cornelis over de militaire aangelegenheden (p. 344). Beide broers waren onlosmakelijk verbonden in de roem, maar ook in de dood. Nadat ze in 1672 vermoord werden, werden ze samen aan een galg opgehangen en in de pamflettaire orangistische literatuur werden de gebroeders De Witt allebei gestigmatiseerd, niet zozeer de raadpensionaris alleen (p. 435 e.v.). Cornelis en Johan de Witt vormden een machtig team en het is de verdienste van Luc Panhuysen dat hij veel informatie verstrekt over de rol van Cornelis. Tegelijk belicht hij de arbeidsrelatie en de genegenheid die tussen beide broers bestonden. Wie stap voor stap hun respectieve loopbanen volgt, merkt dat ze bijna onafscheidelijk waren, voornamelijk omdat ze door een hechte familieband waren verbonden. De familie stond onder de voogdij van vader Jacob de Witt en verrijkte zich door huwelijksverbintenissen met de invloedrijke geslachten De Graeff (in het geval van Johan) en Van Berckel (in het geval van Cornelis). De De Witts vormden als het ware een dynastie die, ondanks hun diepe verknochtheid aan het regime van de ‘Ware Vrijheid’, ergens toch deed denken aan de dynastieën van de omringende Europese koninkrijken. Luc Panhuysen vestigt bijvoorbeeld onze aandacht op het feit dat Johan de Witt, na de hernieuwing van zijn functie als raadspensionaris op het eind van de jaren 1650, het familiewapen op zijn koets liet aanbrengen. Dit bewijst dat de grens tussen adellijk en burgerlijk optreden dunner was dan algemeen wordt aangenomen, en dat in een regime dat zich uitermate vijandig opstelde tegenover de monarchie. In de dynastie van de familie De Witt speelde Cornelis een sleutelrol, en dat wordt in de studie van Luc Panhuysen uitvoerig belicht. We vernemen er dat Cornelis als ‘toegangspoort’ (p. 197) tot de raadpensionaris fungeerde en dat beide broers in die zin op een handige manier de macht verdeelden. De invloed van de oudste (Cornelis) droeg bij tot de macht van de jongste (Johan) en omgekeerd. De lezer vraagt zich wellicht af of er nooit misverstanden tussen beide broers hebben bestaan. | |
[pagina 623]
| |
Wellicht waren die er soms. Maar Luc Panhuysen, die ons een blik gunt op hun privé-relatie, lijkt te suggereren dat ze zelden van mening verschilden of jaloers waren op elkaar, dat hun wederzijdse genegenheid en respect even onverwoestbaar waren als de opvoeding die ze hadden genoten en dat ze opgewassen waren tegen de omwentelingen en de wisselende passies van hun tijd zoals die zich zowel privé als in het openbaar afspeelden. Samengevat vormt de biografie van Luc Panhuysen een handige combinatie van een geschiedenis van het privéleven en het openbare leven van de gebroeders De Witt en biedt het boek toegang tot een tegelijk rijke, vreemde en tragische tijd. Toch kunnen er een paar kritische kanttekeningen geplaatst worden bij dit voor het overige opmerkelijke werkstuk. Vooreerst zijn er een paar lacunes. Ik neem de rede uitgesproken door Jacob Cats naar aanleiding van de opening van de Grote Vergadering in 1651 als voorbeeld. Zij had beslist meer aandacht verdiend dan de paar terloopse regels die de auteur eraan heeft gewijd, vooral omdat de hoofdtitel van zijn werkstuk wel degelijk luidt: ‘De Ware Vrijheid’. Deze redevoering vormt inderdaad een van de grondteksten van het regime van ‘De Ware Vrijheid’ en staat op gelijke hoogte met de geschriften van Johan en Pieter de la Court. In zijn rede verheerlijkte Cats de superioriteit van de republiek over de monarchie en legde hij uit hoe de Bataafse republiek afstamde van de republieken uit de Oudheid (Sparta en Rome). Dergelijke vergelijkingen met de oude geschiedenis - en Panhuysen wijst hier ook op - werden frequent gebruikt in de retorische technieken van het discours van de ‘Ware Vrijheid’. In dit opzicht had de rede van Jacob Cats een voorbeeldfunctie. Maar er is meer. Luc Panhuysen merkt op dat de voorstanders van het stadhouderschap systematisch teruggrepen naar het begin van de opstand tegen Spanje, terwijl de aanhangers van de ‘Ware Vrijheid’ daarentegen verwezen naar de periode waarin de Nederlandse steden strijd leverden tegen de pogingen tot eenmaking door de hertogen van Bourgondië (p. 200). Het lijdt geen twijfel dat deze gebeurtenissen in de herinnering leefden, althans in die van de verlichte geesten. Maar als we de bronnen van nabij bekijken, zien we dat er twee gelijklopende fenomenen bestaan. Bij de aanhangers van de ‘Ware Vrijheid’ was vooral de mythe van de Bataafse vrijheden en de afstamming uit de oudheid populair. Bij de volgelingen van de Prins van Oranje brengt de verwijzing naar de oudheid een even vruchtbare retorica voort over de plaats van de stadhouder in het grondwettelijke bouwwerk van de Unie van Utrecht (1579). Zij voeren als bewijs de teksten aan van de geleerde Marcus Boxhorn, bij wie de gebroeders De Witt college hadden gelopen aan de universiteit van Leiden, of bepaalde orangistische pamfletten die gepubliceerd werden naar aanleiding van de Franse inval van 1672. Met name op het vlak van de theoretische grondvesten waarop het regime van de ‘Ware Vrijheid’ is gevestigd, kan men Luc Panhuysen dus een paar onvolkomenheden verwijten. Op dit vlak had hij in de bibliografie meer aandacht kunnen besteden aan de werken van Hans Blom. Voorts zijn er een paar tekortkomingen die misschien aan naïviteit te wijten zijn. Zij komen vooral tot uiting in de manier waarop de geschiedenis van de buurlanden van de Verenigde Provinciën wordt geschetst, met name die van Frankrijk en Engeland. Wellicht heeft dit te maken met de gekozen werkmethode. Je voelt, zonder dat dit Luc Panhuysen kan worden verweten, dat sommige - handgeschreven of gedrukte - bronnen in deze studie verwaarloosd werden. Zelfs de diplomatieke briefwisseling van Godefroy d'Estrades, vermeld in de bibliografie (p. 507), lijkt over het hoofd te zijn gezien. Toch bevat zij een schat aan informatie. Daardoor is er in sommige gevallen te weinig kritische afstand tegenover clichés en gemeenplaatsen die door de randliteratuur worden verspreid. Ik beperk me tot één voorbeeld. Luc Panhuysen benadrukt - terecht overigens - de gevolgen van de restauratie van Karel II van Engeland (1660) voor de interne situatie in de Verenigde Provinciën, en meer bepaald voor het statuut van de jonge Prins van Oranje, die toen tien jaar oud was. Panhuysen neemt hier het beeld over dat de whig-geschiedschrijvers, die de Stuarts niet in het hart droegen, van Karel II hebben geschetst. Hij stelt hem voor als een losbandige koning, die niet in staat was zijn rijk te besturen (pp. 370-372). En hij besluit: ‘Johan zou Karel immoreel hebben gevonden, en hebben geoordeeld dat zo iemand per definitie geen goede staatsman kon zijn. Als hij zijn bondge- | |
[pagina 624]
| |
noot had gekend, zou hij zich waarschijnlijk nooit op hem hebben verlaten" (p. 372). Het lijdt weinig twijfel dat het morele gedrag van Karel II te wensen overliet. Dat Johan de Witt weinig respect voor hem had evenmin. Maar dat is niet het probleem. De alliantie tussen Engeland en Holland had niet met ‘vriendschap’ te maken (p. 372), maar met belangen. Bovendien komt de moraal in diplomatieke aangelegenheden zelden op de eerste plaats - tegenwoordig is dat niet anders dan in het Europa van de zeventiende eeuw. Het probleem was dus niet het gebrek aan moreel besef van Karel II, maar wel de chronische instabiliteit in zijn drie koninkrijken (Engeland, Ierland en Schotland), die rechtstreekse gevolgen had voor de interne situatie in de Verenigde Provinciën en die de raadpensionaris dwong zijn buitenlandse politiek voortdurend aan te passen. Johan de Witt stond voor een praktisch onoplosbaar dilemma: ofwel moest hij Karel II ontzien, zonder de Prins van Oranje hierbij te veel in de kaart te spelen; ofwel diende hij het op een akkoord te gooien met Lodewijk XIV en er tegelijk voor te zorgen dat er geen toenadering kwam tussen Frankrijk en Engeland. In werkelijkheid bleek dat een onmogelijke opdracht, die leidde tot de tragische ontknoping van 1672. Maar deze aanmerkingen mogen geen schaduw werpen op dit in historisch opzicht uiterst geslaagde werk. De Ware Vrijheid is een boek dat je met veel plezier leest en slechts met tegenzin neerlegt. Charles-Edouard Levillain Deze tekst werd uit het Frans vertaald door Katelijne de Vuyst. |
|