joden diende aan te vangen. Het antwoord was dubbelzinnig. Aleidis mocht de joden zwaarder dan christenen belasten, maar hen niet uitpersen. Aquino besefte immers dat de adel de joden gedoogde omdat ze geldschieters waren. Onduidelijkheid over hun plaats in het sociale weefsel heeft de joden voortdurend parten gespeeld, met als gevolg dat wrijvingen, beschuldigingen en vervolgingen steeds op het ritme van de willekeur van de heersende klasse hebben meegedreven.
En de Kerk? Heeft zij de bevolking niet het anti-joodse gif ingespoten? Abicht is niet overtuigd. Volgens hem is het beeld van de middeleeuwse Kerk als systematische en fanatieke jodenhatende instelling een opgeklopt beeld. Veel meer draaide het om geldzucht van vorsten, om economische belangen van burgers en sociale naijver van het gewone volk.
Abicht kent zijn historische bronnen grondig en past ze zorgvuldig in zijn betoog in. Een catalogus van catastrofes is zijn boek allerminst. Zodra hij een lichtpunt ontwaart, zet hij de zeilen bij. Mooi toch dat Cornelis Pieterszoon Hooft, vader van P.C. Hooft, de opstand van de Noordelijke Nederlanden tegen het Spaanse gezag interpreteerde als een strijd voor de vrijheid van alle burgers, dus ook van joden. Tegelijk is Abicht nooit te beroerd om de kat de bel aan te binden. Zo bleef het samenlevingsmodel in de Nederlandse Gouden Eeuw ver verwijderd van het ideaal van wederzijds begrip. Dat lag ook voor een groot deel aan de joden zelf. Vanaf de zeventiende eeuw hadden ze met een voortschrijdende emancipatie te maken. Hoe konden zij zich als minderheid aan de cultuur van de meerderheid aanpassen zonder hun religieuze eigenheid te verliezen? Die discussie is nog altijd aan de gang, ook al staat het buiten kijf dat de joden nu volwaardige burgers zijn die hun vertrouwen hebben uitgesproken in een pluralistische samenleving.
Vandaag leven er ongeveer tachtigduizend joden in de Lage Landen, een half procent van de totale bevolking. Een paradox, beweert Abicht, dat er net nu een aparte geschiedenis van hen verschijnt, op een ogenblik dat het joodse aandeel in de Laaglandse samenleving zoveel kleiner is als voor de oorlog, toen joden ‘een belangrijke, soms zelfs leidende rol in het volksleven’ speelden. Is die conclusie niet te pessimistisch? Abicht somt met zichtbaar genoegen
Antwerpen.
de vele steengoede auteurs op die het Nederlandse literaire landschap nu mee bepalen. Hoewel Harry Mulisch ontbreekt, blijft er met o.m. Marga Minco, Gerhard L. Durlacher, Rogi Wieg, Arnon Grunberg, Andreas Burnier, Judith Herzberg, Jessica Durlacher, Marcel Móring, Leon de Winter, Wanda Reisel, Ischa Meijer en Chaja Polak zoveel talent over dat het een raadsel is waarom deze generatie minder impact zou hebben dan die van het begin van de twintigste eeuw, met Herman Heijermans, Israël en Emmanuel Querido, Carrie van Bruggen en Jacob Israël de Haan.
Eén ding staat voor Abicht vast. Joden passen in geen enkel cliché. Er waren en er zijn rijke en arme joden, nationalisten en pacifisten, socialisten en kapitalisten, liberalen en conservatieven, franskiljons en flaminganten, royalisten en republikeinen, joden met en zonder invloed, apologeten van Israël en critici van Israël. Ligt het misschien bij hun vaardigheid tot aanpassing dat ze nog altijd als vaterlandslose Gesellen worden aangezien? Abicht wijst dit stereotype krachtig van de hand. Het moderne antisemitisme heeft niet alleen van doen met traditionele vooroordelen, aloud anti-judaïsme en racisme, maar ook met de politieke gebeurtenissen in het Midden-Oosten.
Wat brengt de toekomst? Abicht gelooft niet dat de joden uit de Lage Landen zullen verdwijnen, zoals Bernard Wasserstein in Het einde van een diaspora voorspelt. Gelukkig hoeft Abicht geen profeet te spelen. Hij viert de geschiedenis