Ons Erfdeel. Jaargang 49
(2006)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdRondas' wereldbeeldenboekEen van de redenen waarom cultuurminnend Nederland jaloers kan zijn op Vlaanderen, is Radio Klara van de VRT. Sinds het Nederlandse equivalent van die zender - Radio 4 - is gedwongen tot laagdrempeligheid, is die verworden tot een draaitafel voor music for the millions. Overigens zou ook vóór die tijd een programma als dat van Jean-Pierre Rondas op Radio 4 ondenkbaar zijn geweest. Lange gesprekken in het Frans, Duits of Engels met schrijvers zouden onmiddellijk zijn afgeschoten, zeker als het om moeilijke schrijvers, om politieke denkers of kritische filosofen gaat. Wel vraag ik me af hoe het met de luisterdichtheid van ‘Rondas’ in Vlaanderen zit; daar liggen de boeken van bedoelde schrijvers toch ook niet stapelgewijs bij de kassa's van de boekwinkels, voor zover die er überhaupt nog zijn. Uit de honderden gesprekken die Rondas voor Klara heeft gemaakt, heeft hij er nu dertien geselecteerd voor het boek Rondas' wereldbeeldenboek. Ik noem de namen van de uitverkorenen in de volgorde waarin ze hier aan het woord komen: Leo Apostel, Martha Nussbaum, Louis Dupré, Rüdiger Safranski, W.G. Sebald, George Steiner, Roger Scruton, Alain Finkielkraut, Michel Onfray, Terry Eagleton, Antonio Negri, Alain Badiou en Peter Sloterdijk. Rondas leidt hen kort en zakelijk in, heeft alle niet in het Nederlands gevoerde gesprekken vertaald, vat minder relevante passages samen in een kleiner lettertype, geeft vindplaatsen en summiere toelichtingen in voetnoten. Dat alles is geen overbodige luxe, ook niet voor ‘kenners’. Deze publicatie is niet alleen prettig voor wie de oorspronkelijke gesprekken heeft gemist, maar evenzeer voor wie ze wel heeft beluisterd. Want ze zijn luisterend nauwelijks in één keer volledig te begrijpen; het niveau ervan is hoog en de informatiedichtheid groot, | |
[pagina 614]
| |
ze doen een stevig beroep op de algemene belezenheid van de luisteraar en meestal ook op enige specifieke kennis van de afzonderlijke auteurs. De titel van het boek kan worden gezien als een eerbewijs aan de in 1995 overleden Vlaamse filosoof met de zo treffende naam Leo Apostel; het gesprek met hem, gevoerd in 1992, is verreweg het oudste van de serie. Het gaat over Apostels ambitieuze wereldbeeldenproject, dat hij ziet als een reactie - zelf gebruikt hij bij voorkeur het woord ‘tegenzet’ - op het in diskrediet raken van de ‘grote verhalen’ (christendom, Verlichting, marxisme) als zingevende wereldbeschouwingen voor het menselijke handelen. Aangezien de gespecialiseerde wetenschappen geen omvattend wereldbeeld kunnen opleveren en we volgens Apostel ‘behoefte hebben aan een beeld van de mensheid als totaliteit’, acht hij interdisciplinaire samenwerking vereist. Het verlangen naar een ‘unificerend model’, naar een integratie van alle wetenschappelijke deelperspectieven tot één overzichtelijk geheel, is begrijpelijk en niet nieuw, maar lijkt toch ook, op deze nogal academische, theoretische, niet aan problemen, conflicten of crises gekoppelde manier, tot mislukken gedoemd. Het verbaast niet dat het gesprek met Apostel niet met een wetenschappelijke of filosofische ‘tussenstand’ eindigt maar uitgesproken literair, namelijk met een verwijzing naar een aan Borges ontleende metafoor, ‘un cristal que vive’ - en dat is eerder een droom, ‘een levensgevoel’ zegt Apostel, dan een adequaat beeld van de wereld. Natuurlijk zijn niet alle gesprekken in dit boek even interessant. De ene auteur is nu eenmaal beter in staat zich kernachtig uit te drukken dan de andere. Bijna zeker speelt hier het leraarschap een rol; auteurs die ook doceren zijn gewend aan onbegrip en oppositie, gaan ongevraagd in op mogelijke tegenwerpingen of zetten hun betoog kracht bij met verhelderende voorbeelden. Nussbaum, Sloterdijk en Steiner zijn - bij alle verschillen - begenadigde leermeesters. Rondas noemt Steiner ‘een van de grote cultuurcritici van de tweede helft van de twintigste eeuw’, en ook pleit hij hem vrij van de vooral in Nederland gangbare ‘beschuldiging’ van doemdenkerij. Mijn eigen ambivalentie tegenover Steiner wordt op vele plaatsen bevestigd. Sympathiek vind ik zijn verdediging van de ‘lichtjes geschifte mensen met een verterende passie’, onuitstaanbaar zelfingenomen zijn uitspraak, meteen daarop, dat hij gedurende tweeënvijftig jaar leraarschap al met al vier studenten heeft gehad die bekwamer en intellectueel krachtiger en creatiever waren dan hijzelf. ‘Vier!’ - gevolgd door de naar ik vrees niet ironisch bedoelde toevoeging: ‘Dat is heel wat op een halve eeuw.’ Met voorsprong de meest ergerlijke auteurs in Rondas' boek vind ik Onfray en Finkielkraut. Onfray draait boek na boek hetzelfde deuntje af, en ook nu weer: het gaat hem om het genot, hoe dan ook; alle klassieke verwijzingen kunnen niet verhullen dat deze zelfbenoemde topanarchist en -hedonist toch vooral postpuberale, egocentrische praatjes verkoopt die keurig aansluiten op de verlangens van de gestresste consument van nu, die ook wel eens wat spectaculairs wil. Rondas heeft zijn eigen aandeel aan de gesprekken weggeschreven, maar op grond van de sterk monologische structuur van dit en ook de meeste andere gesprekken krijg ik niet de indruk dat hij zijn gasten vaak heeft geïnterrumpeerd, tegengesproken of om nadere uitleg gevraagd, en dat is jammer. Dat geldt ook voor het gesprek met Finkielkraut, die zich eveneens als een niet geringe drammer ontpopt. Sinds jaar en dag gaat hij tekeer tegen de gevaren van de multiculturele samenleving, tegenwoordig werpt hij zich vooral op als criticus van het ‘antiamerikanisme’. Maar hij overtuigt geen moment; in plaats van nauwgezet te argumenteren op basis van relevante feiten, stiefelt hij met grote stappen door zijn zelfgecreëerde universum van oppositionele abstracties. Diverse denkers in dit boek vinden zinnen van het type ‘De Verlichting denkt ...’ of ‘De Verlichting vindt ...’ acceptabel, maar Finkielkraut spant in dit opzicht de kroon. Hij gaat niet in op uitspraken van tegenstanders, maar veegt die op één hoop onder de noemer ‘progressisme’, die hij vervolgens steevast personifieert: ‘Wat het progressisme de mensheid probeert wijs te maken kan (...) slechts tot een verschrikkelijke regressie leiden. Men moet de vooruitgang dus maar niet aan de progressisten overlaten.’ Zo deed de pastoor het vroeger op de preekstoel ook. Het interessantste gesprek vind ik dat met Safranski, iemand die je al pratend hóórt den- | |
[pagina 615]
| |
ken. Safranski is zo interessant omdat hij de tegenwoordig algemeen gangbare notie van het idealisme als een verwerpelijke, in onverdraagzaamheid en terreur eindigende houding, krachtig en vooral ook met kennis van zaken corrigeert. Hij is een toonbeeld van concreetheid en geeft een overtuigende proeve van de vruchtbaarheid van de thematische zelfbeperking. Safranski houdt zich niet met alomvattende wereldbeelden of met ‘het progressisme’ bezig, maar met een in tijd en ruimte tamelijk streng afgebakend gebied in de geschiedenis van de filosofie. Net als in zijn laatste boekGa naar eind(1) concentreert hij zich vooral op Friedrich Schiller en de blijvende actualiteit van diens vrijheidsopvatting. Vrijheid betekent bij Schiller ‘niet gewoonweg vrij zijn van externe banden’ (zoals Onfray meent), ‘vrijheid is de creatieve spontaneïteit van de natuur in ons.’ Het gaat dus om ‘een positieve vrijheid die ons beweeglijk en creatief maakt’ en die ons in staat stelt ‘iets wat nog niet bestaat (...) ter wereld te brengen, zoals bij elke verwekking: liefde is immers ook iets vrij-willigs.’ Tegenover het enthousiasme, de zorgzaamheid en het geduld van het menselijke scheppingsvermogen plaatst Schiller (in Safranski's interpretatie) de verleiding van ‘het kwaad’, het negatieve, ‘de lust in het vernietigen, het grote neen’, een verleiding die zo groot is omdat men in een oogwenk succes kan boeken. Ja, denk ik dan, zo is het, in de (zelf)destructie beleeft iemand die altijd verstoken was van die ‘positieve vrijheid’ zijn allerschamelste triomf. We moeten Jean-Pierre Rondas (en Klara) dankbaar zijn. Zijn gesprekken zijn altijd verhelderend en leerzaam, ze nodigen uit tot tegenspraak en verder denken. Ik zal Rondas' wereldbeeldenboek ongetwijfeld nog vaak raadplegen. Cyrille Offermens jean-pierre rondas, Rondas' wereldbeeldenboek, Pelckmans, Kapellen, 2006, 255 p. |
|