cyclopedie gaat naadloos over van ‘Vivaldi’ op ‘Vloeken’.
Wanneer we al bladerend een poging doen de inhoud van de encyclopedie en de aard van de lemmata wat beter in beeld te krijgen, kunnen we verschillende categorieën onderscheiden: kerkelijke, godsdienstige en theologische begrippen en stromingen; belangrijke gebeurtenissen, plaatsen, gebouwen; religieuze en liturgische voorwerpen, rituelen, gewoonten en gebruiken; personen, or ganen en organisaties. De begrippen omvatten een breed spectrum en zijn niet alleen van theologisch, kerkelijk en wijsgerig karakter, maar reiken ook in het historische, antropologische, politieke en sociale domein. De behandelde personen overschrijden eveneens ruimschoots de grenzen van het christendom in engere zin. De organen en organisaties daarentegen zijn vooral afkomstig uit kerkelijke kring en de daaraan gekoppelde maatschappelijke zuilen. Door een ver doorgevoerd systeem van verwijzingen worden de lemmata met elkaar in verband gebracht, terwijl ook nog een personenregister is toegevoegd.
Zoals mag worden verwacht, is de encyclopedie vooral sterk in de beschrijving en onderlinge afgrenzing van religieuze, theologische en kerkelijke begrippen. Dat is lang niet altijd eenvoudig. De lemmata ‘Godsdienst’, ‘Religie’, ‘Geloof’, ‘Belijdenis’, ‘Confessie’, ‘Kerk’ en ‘Kerkgenootschap’ behoeden in hun onderlinge samenhang de lezer voor de verwarring die hier altijd op de loer ligt. Prijzenswaardig van helderheid is de manier waarop termen als ‘Ambt’, ‘Priesterschap’, ‘Liturgie’ of ‘Kerkbestuur’ worden behandeld, waarbij de verschillen tussen de diverse kerkgenootschappen overzichtelijk worden ontwikkeld. Die kerkgenootschappen zelf komen natuurlijk ook uitvoerig aan de orde, inclusief de typisch Nederlandse ‘repeterende breuk’ van splitsingen en afscheidingen in reformatorische kring, waarvan op p. 1.274 een overzicht wordt gegeven. Deze informatie, met veel recente cijfers, is vrijwel tot het moment van verschijnen bijgewerkt. Veel aandacht krijgen de kerkelijke en aanverwante verzuilde organisatie (politieke partijen, verenigingen, vakbonden,
onderwijs, kranten en tijdschriften) en de personen die daaraan verbonden waren. Dit alles wordt zakelijk en objectief behandeld. Dat geldt trouwens ook voor kerkelijke randverschijnselen en buitenchristelijke organisaties, zoals blijkt uit de lemmata gewijd aan Opus Dei, vrijmetselarij, Christian Science en de Church of Scientology. In het eerste geval is het intussen wel jammer dat Dan Browns
De Da Vinci Code geen plaats heeft gekregen. Een echte misser in dit opzicht is dat onder ds. Paauwe (p. 1.378) een verwijzing ontbreekt naar de bekende roman van Jan Siebelink (
Knielen op een bed violen).
Verhelderend is veelal de zakelijke uitleg van bepaalde specifiek theologische en kerkelijke geheimtaal, waar woorden niet altijd dezelfde betekenis hebben als in het gewone taalgebruik: men zie hier bijvoorbeeld onder ‘Anamnese’, ‘Caritas’, ‘Inspiratie’, ‘Verzoening’, of een voor buitenstaanders moeilijk te vatten woord als ‘Bevinding’, waarvan de orthodox-calvinistische ‘bevindelijkheid’ is afgeleid. En wie wil niet een keer goed op de hoogte raken van de geschillen tussen de supralapsariërs en de infralapsariërs, die streden over de vraag of de uitverkiezing des mensen vóór of na de zondeval plaatsvond? Bij die uitverkiezing of predestinatie, een van de centrale begrippen uit het calvinisme, stuiten we overigens op een probleem. Het lijkt wel of de redactie er zelf niet meer uitkwam. Onder ‘Voorbeschikking’ wordt verwezen naar predestinatie, bij ‘Predestinatie’ lezen we ‘zie Uitverkiezing’, terwijl in de tekst van dit laatste lemma weer naar ‘Predestinatie’ wordt verwezen. Zou hier de Satan aan het werk zijn geweest, die immers ‘de gelovi-