wordt nog maar eens bevestigd, het eigene terug: ‘Drie maanden heb ik de stad doorkruist. Nauwelijks is men ergens of men is ergens anders.’
Evenmin als in De lucht naar Mirabel of Montréal is er in Een dag in maart sprake van een plot of een intrige. Het resultaat van Passants observaties is een montage van beschrijvingen, indrukken en stemmen, waarin zowel de veelzijdigheid van de stad zelf, de eigen plaats daarbinnen en de rol van het rapporteren als een beeldvormende praktijk in een veelgelaagde schriftuur vervat liggen. Dat zorgt ervoor dat deze roman niet zomaar hapklare lectuur serveert. De poging om die chaotische gelaagdheid te representeren, leidt bij momenten tot een erg disparate en bevreemdende schriftuur. De diverse observaties worden telkens opnieuw overwogen en geherdefinieerd, waarbij de verteller een kritische afstand tracht te houden ten opzichte van wat hij waarneemt en wat hij neerschrijft.
Die afstandelijkheid manifesteert zich op verschillende plaatsen in het boek. In zijn vertelling geeft Passant blijk van een zekere onwil of een onvermogen om aan zijn observaties een normatieve interpretatie te verbinden, zelfs wanneer de omstandigheden zich tegen hem keren. In de geïnstitutionaliseerde structuur van de moderne maatschappij wordt hij namelijk geconfronteerd met de onmacht van het individu tegenover de kafkaiaanse gebruiken en wetten van die instituties. In een bank wordt hij voor gek verklaard als hij geld wil afhalen aan het loket in plaats van uit de bankautomaat; bij lokale telefoonmaatschappijen wordt hij van het kastje naar de muur gestuurd als hij informeert hoe hij naar België kan telefoneren. Dit verleidt hem evenwel niet tot negatieve uitspraken. Hij ondergaat deze gebeurtenissen veeleer met een zekere ironische gelatenheid, geeft blijk van eindeloos geduld en een onaflatend vermogen om zijn openheid te bewaren om de meest voor de hand liggende evidenties in twijfel te trekken. Op die manier worden de soms absurde logica en artificiële organisatie van de dagelijkse realiteit blootgelegd.
Foto Dirk van Assche.
Passant onderneemt met een open, aristotelische verwondering een zoektocht naar wat hij niet begrijpt, naar solidariteit, genegenheid en contact. In dat opzicht moeten we ook de naam ‘Passant’ zien als een symbool voor die houding. Hij is degene die ergens ‘passeert’, als een vreemde die zich terughoudend opstelt, de discretie bewaart en de ruimtes die hij betreedt niet ontheiligt met de soms opdringerige of luidruchtige arrogantie van de onverschillige toerist.
Dat betekent evenwel niet dat hij helemaal ongeëngageerd blijft of enkel maar passief registreert. Een van de zaken waarmee hij bij de plaatselijke bevolking geconfronteerd wordt, is de algemene amnesie tegenover de bloedige koloniale voorgeschiedenis van de stad. In de zestiende eeuw werd de Amerindische bevolking van ‘Hochelaga’, waar nu Montréal ligt, uitgemoord of verjaagd door de Fransen. Het bovenhalen van die geschiedenis vormt een onlosmakelijk onderdeel van Passants observaties, zeer tegen de zin van zijn werkgever, Dora Visser van de Afdeling Buitenlandse Culturele Betrekkingen bij de Vlaamse Gemeenschap, aan wie hij zijn onderzoek moet rapporteren en verantwoorden. Zijn zin voor discussie en uitgesproken engagement stroken niet met haar opvattingen over diplomatie, verdraagzaamheid en wellevendheid, waarbinnen zijn onderzoek zou moeten kaderen.
Een dag in maart is inderdaad geen wetenschappelijk of positivistisch georiënteerd onderzoek, in functie van goede relaties en schone schijn. Het is veel meer. ‘“Ik probeer een