Boeken
Zacht van vlees, sterk van taal
Van de vier jonge dichters die Benno Barnard in 1987 presenteerde in de bloemlezing Twist met ons als Vlaanderens hoop in poëtisch bange dagen, zijn er inmiddels twee (Dirk van Bastelaere en Erik Spinoy) gepromoveerd tot vooraanstaand postmodern dichter. De andere twee, Charles Ducal en Bernard Dewulf, zijn traditioneler. Dat geldt voor hun toon, voor de vorm van hun gedichten, voor het anekdotische gehalte ervan en ook voor de levensvisie die eruit naar voren komt. Schrijven zij bijvoorbeeld over een pin-up of een pornoster, dan gebruiken zij traditionele vergelijkingen als ‘[een] mannendroom’ die als ‘behang op haar karkas’ is (Dewulf) of zij vertellen een verhaal van jongens die op school gehoord hebben van de onnatuurlijk grote borsten van pornoster Lolo Ferrari en die vervolgens op weg naar huis hun opwinding uitjoelen: ‘Alle verboden waren doorbroken, / wij brulden haar naam als een totem, / een machtsspreuk, een pas veroverde vloek’ (Ducal). Het is, kortom, redelijk begrijpelijke poëzie die Dewulf en Ducal schrijven, ook in hun nieuwe bundels Blauwziek en In inkt gewassen.
Daarbij is Ducal de dichter van de sterke, bezwerende formulering: de jongens die de naam van Lolo Ferrari brullen, zijn dichters in de dop. Dewulf schrijft eerder tastend en vloeiend en lijkt meer behoefte te hebben aan mooie beelden. Dat verschil wordt vergroot door wat van elk van hen de sterkste obsessie is: de pijn van het geboren zijn bij Ducal, verbaasd ontwaken bij Dewulf. Dat leidt, enigszins gechargeerd, tot poëzie van lijden aan het leven tegenover die van rondkijken in het dagelijks leven. De behoefte greep te krijgen op een groot en belangrijk geheel uit zich bij Ducal tot in de constructie van de hele bundel. Ook Dewulf biedt zijn gedichten wel in afdelingen aan, maar behalve in de laatste, over de schilder Pierre Bonnard, is de samenhang tussen de gedichten binnen één afdeling bij hem nogal los. Ducal daarentegen is een bijna dwangmatige bundelbouwer. Dat was hij al in zijn eerste bundels, Het huwelijk (1987) en De hertog en ik (1989), die allebei een verhaal vertellen. Ook de acht afdelingen van In inkt gewassen (van telkens zes of zeven gedichten) vormen de stapstenen in een dichterlijk verhaal.
Dat blijkt alleen al uit begin en eind. Via titels als ‘In den beginne’ en ‘Geboorte’ komen wij langs de wegen van de fysieke existen tie en de taal en vooral die van hun onderlinge relatie terecht bij een vraag die de ondertoon vormt van het hele werk van Ducal: hoe kan taal invloed uitoefenen op de wereld? In het slotgedicht, ‘Revolutie’, komt het begin weer terug, wanneer er sprake is van zoiets schijnbaar neutraals als winkelende mensen in een stad en: ‘Een knaap roept daar iets tegenin / en steekt een krant in de hoogte. / Het heeft iets wanhopigs, maar toch, // het is een begin.’ Een uiting van het besef dat er altijd weer een nieuw in den beginne mogelijk is, een vertolking van het inzicht dat poëzie dat besef kan voeden. Een vorm van bezwering ook.
Een ander punt waarop Dewulf en Ducal elkaar raken, is in hun behoefte zich te verdedigen tegen het verwijt dat hun poëzie onvoldoende geëngageerd zou zijn; of, nog sterker (en dan vooral weer bij Ducal, die op vrijwel alle punten van verwantschap de extreme variant vertegenwoordigt), tegen het verwijt dat zij poëzie schrijven in plaats van handelend op te treden. Die polemische instelling vormt de grondslag van In inkt gewassen. De titel geeft aan dat inkt (en dus het schrijven) nu eenmaal de aard van het beestje is. Het is een mooie dubbelzinnige titel, die niet alleen verwijst naar schrijven (iets dat in inkt opgroeit) of tekenkunst (pentekeningen in gewassen inkt), maar die ook de duistere suggestie bevat dat in deze bundel iemand in inkt zwart gemaakt wordt. Die iemand moet de dichter zelf zijn, die ook in deze bundel weer rekenschap aflegt van het feit dat hij geen actie onderneemt, maar gedichten schrijft. Daarbij zet hij zijn plaats in de samenleving en in persoonlijke relaties op het spel.
De betekenis van de titel wordt nog rijker, als duidelijk wordt dat hij ook nog in verband gebracht kan worden met het boerenbedrijf en