coursen die zij daarin aflegden. Dat kon ook prima in een stad als Amsterdam, waar hij zijn op één na laatste project Leeft opnam. Zolang de personages maar niet vlak en voorspelbaar werden als dat aangeharkte Hollandse landschap. ‘Als ik naar een scène kijk, wil ik dat het me raakt,’ zei hij. Van de Sande Bakhuyzen gebruikte spreekwoordelijke pieken en dalen om pretentie van prestatie te scheiden. Moeizame beklimmingen, gevaarlijke afdalingen, strijd. De Bakhuyziaanse mens bleek geen perfect wezen, maar een modderaar, een worstelaar, een Don Quichote. Toch werd het in zijn films nooit zo donker of er viel wel weer een lichtpuntje te ontwaren; levenslessen, loutering, troost na elke barre tocht.
Van de Sande Bakhuyzen wist wat het betekende een moeilijke weg af te leggen. Na een onbezorgde jeugd in een welvarend milieu brak hij zijn rechtenstudie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam af om zich op zijn eenentwintigste aan te melden bij de Maastrichtse Toneelschool voor een opleiding tot acteur. Toen hij daar na anderhalf jaar bij gebrek aan talent werd weggestuurd, luidde dat een jarenlange zoektocht in naar wat hij zelf zijn bestaansrecht noemde. Jaren probeerde hij als regisseur voet aan de grond te krijgen in het theatercircuit. Pas toen hij de kans kreeg bij de televisie aan de slag te gaan, vond hij zijn draai. Zijn doorbraak kwam halverwege de jaren '90 toen hij zich voor de televisieserie ‘Pleidooi’ herenigde met wat wel de ‘Maastrichtse maffia’ werd genoemd: de groep die hij nog van zijn opleiding kende, met in het centrum scenariste Maria Goos, haar man acteur Peter Blok, regisseur Willem van de Sande Bakhuyzen zelf en diens beste vriend, acteur Gijs Scholten van Aschat. Theater en televisie brachten hem ten slotte de filmwereld binnen met verfilmingen van Goos' theatersuccessen Familie (2001) en Cloaca (2003). Toen hij eind augustus 2004 werkte aan de afwerking van zijn derde film Lepel (2005), geschreven door Mieke de jong, werd hij plotseling ziek. Het bleek een ongeneeslijke vorm van darmkanker. Dat weerhield hem er niet van om door te gaan met zijn werk, zijn bestaan. En hoewel hij dat bestaansrecht als gewaardeerd acteursregisseur inmiddels dubbel en dwars had verdiend, ging hij een nieuw gevecht aan: het gevecht om als filmregisseur erkend te worden.
Willem van de Sande Bakhuyzen, ‘Ik omhels je met duizend armen’, 2006.
Dat hij een nieuwe weg was ingeslagen werd al duidelijk bij de kinderfilm Lepel, over een jongetje dat in een warenhuis woont om zijn boze stiefmoeder te ontvluchten. De film werd door de kritiek welwillend ontvangen als het bewijs ‘dat ook kinderen zich bij hem op hun gemak voelen’ aangezien zij hun personages speelden ‘met veel flair’ (De Filmkrant). Maar het meest viel de artdirection in het oog. ‘Lepel is door de toon, kleuren en echte, wijde scènes een doorbraak in de filmstijl van Van de Sande Bakhuyzen. Hij maakte zich hier los van de zinnen uit het scenario en ging kijken, luisteren, fílmen,’ stelde NRC Handelsblad vast.
Van zijn volgende project, het laatste met Maria Goos, had Van de Sande Bakhuyzen grote verwachtingen. Hij noemde het zijn meest ambitieuze project, dat ironisch genoeg luisterde naar de naam Leef! De regisseur overleed een dag voor de première op het Nederlands Filmfestival, waar Leef! in september 2005 de openingsfilm was. Leef! verhaalt over Anna, een vroedvrouw van in de veertig met twee puberende dochters, een man die haar bedriegt en een hardvochtige moeder. Aan de vooravond van haar huwelijksjubileum rekent Anna af met haar verleden en kiest ze voor haar verborgen passie: schrijven. De pers vond