de moord op Fortuyn krachtig samengevat in de oneliner: ‘de kogel kwam van links.’ Dat de moordenaar een milieuactivist was en milieuactivisten links zijn, is één ding; de uitspraak had op meer betrekking dan enkel de dader. En je zou kunnen zeggen: was Fortuyn niet het slachtoffer van die kogel geworden, het is een uitspraak die hij zelf had kunnen doen; in ieder geval schoot hij zelf zonder ophouden met scherp op alles wat links was.
Dat er in de Nederlandse samenleving de afgelopen decennia iets verkeerd is gelopen, daarover lijkt iedereen het wel eens te zijn - en de, door velen nog steeds als juist erg on-Nederlands beschouwde roep om een herstel van, vooral, Nederlandse normen en waarden geeft aan dat de oorzaken daarvoor worden gezocht bij het klassiek linkse gedachtegoed, in ieder geval bij altijd als progressief aangemerkte waarden als tolerantie, relativering, individualisering, nivellering van verschillen, multiculturaliteit et cetera. Ze worden voorgesteld als een ontaarding van zoiets als een Nederlandse volksgeest, een meer vastomlijnde identiteit die daadwerkelijk zou bestaan.
Daarmee bevinden we ons op het gladde ijs waarop ook Pels zich van lieverlede staande moet proberen te houden. Zeggen dat zoiets als een vastomlijnde identiteit een in zekere zin ridicuul concept is in een sterk geglobaliseerde wereld, is nog maar eens al diegenen die zich ertoe aangetrokken voelen reduceren tot achterlijk, provinciaal volk dat niet meer met zijn tijd mee is - en daarmee versterk je het nu ook in Nederland aanwezige sentiment dat men in Vlaanderen al langer kent: de verongelijktheid, de verzuring van een in feite rot verwende burger die Vlaams Belang stemt als de gemeente niet onmiddellijk een losliggende stoeptegel voor zijn deur komt vervangen.
Pels is met andere woorden zelf gedwongen tot een vorm van essentialisme om dat van rechts van repliek te kunnen dienen. En daarmee is de strijd om het ware Nederlanderschap ook in zijn boek het werkelijke onderwerp geworden - zij het tegen heug en meug. Pels zelf poneert namelijk bij herhaling (en het boek
herhaalt veel, een beetje te veel) dat het hem te doen is om een anti-essentialistische benadering: ‘De Nederlandse natie bestaat niet buiten de verhalen die erover worden verteld, de emoties die erover worden gevoeld en de dagelijkse handelingen die erin worden geïnvesteerd,’ stelt hij. ‘Nederland’ (of welke natie dan ook maar) moet als het ware elke dag opnieuw worden uitgevonden en gedefinieerd. En als Pels dan, door zijn tegenstanders min of meer gedwongen (al ziet hij dat zelf waarschijnlijk niet zo), toch met een concept van Nederlanderschap tevoorschijn moet komen, dan bestaat dat uit, wat hij noemt, een ‘zwakke identiteit’. ‘De kracht van het Nederlandse volkskarakter schuilt juist in een relatieve “karakterzwakte”, die wordt gevoed door bescheidenheid over onze nationale waarden en verworvenheden, en daardoor ruimte biedt aan een permanent meningsverschil over wat die waarden en verworvenheden zijn.’
De vraag die hier opkomt, is of Pels op deze manier niet de kwaal bestrijdt met de oorzaken ervan. En bovendien: vergist hij zich hier niet? De gedachte dat het om een relatieve ‘karakterzwakte’ zou gaan, lijkt immers een herhaling te zijn van datgene wat Hollanders decennialang deed zeggen dat Nederland een ‘gidsland’ was. In de woorden van Paul Scheffer: ‘We slaan onszelf op de borst omdat we denken er geen te hebben.’ In die zin heeft er onder de vooral door Nederlanders zelf veelgeroemde tolerantie altijd een arrogantie gescholen die wérkelijke tolerantie onmogelijk maakte - en men hoefde alleen maar ten zuiden of