‘Weent niet kinderen, 't is voor Vlaanderen.’ August Borms, een man zonder eigenschappen
Verguisd als fanatiek collaborateur, verheerlijkt als de Vlaamse Gandhi. Laverend tussen die twee uitersten, heeft de Franstalige historica Christine van Everbroeck de eerste wetenschappelijke biografie over August Borms geschreven. Van Everbroeck ging in tal van archieven op zoek naar ‘de man achter de mythe’. Hoewel ze claimt oog gehad te hebben voor ‘zijn grootheid én zijn zwakheden’ (pp. 11-12), zijn het vooral die laatste die de lezer voorgeschoteld krijgt. De verwijzing naar Borms' ‘grootheid’ lijkt veeleer een preventieve repliek te zijn op de kritiek als zou ze aan gratuite debunking doen, een verwijt dat inderdaad al uit extreemrechtse hoek gekomen is. Gratuit is haar demystifiërende boek zeker niet, want het leert ons dat het verleden complexer is dan het wit en het zwart van de overtuigden. Borms was geen heilige, net zo min als hij de baarlijke duivel was. In de realiteit gaan opportunisme en idealisme samen en vormen menselijke drijfveren een kluwen van tegenstrijdigheden. Ja, Borms was een dromer, maar onder de tweede Duitse bezetting liet hij zich ook twee miljoen frank (zo'n 50.000 euro) uitkeren voor het onrecht hem aangedaan door de Belgische staat. Neen, Borms was geen geweldenaar, maar tijdens de Groote Oorlog probeerde hij wel een Vlaamse legermacht uit de grond te stampen om de onwillige massa manu militari van zijn gelijk te overtuigen. Het tot vandaag gecultiveerde beeld van een onbaatzuchtige idealist die enkel het beste met Vlaanderen voorhad en die uiteindelijk geen vlieg kwaad heeft gedaan, is daarom op zijn zachtst gezegd eenzijdig.
Van Everbroeck schetst een man zonder eigenschappen, die tot ‘ongekroonde koning van Vlaanderen’ kon uitgroeien omdat hij een blanco scherm was waarop alle geledingen van de Vlaamse Beweging hun verlangens konden projecteren. Borms had geen concreet programma. Tijdens zijn propagandatournees beperkte
hij zich tot het steeds weer in herinnering brengen van zijn eigen ‘offers’ op het altaar van Vlaanderen. Grote woorden wars van de politieke realiteit waren zijn handelsmerk. Groot, maar ook vaag, waardoor allen hun eigen gelijk konden lezen in zijn ideaal. Dat was zijn sterkte, maar ook zijn zwakte. Hij was een partijoverschrijdend symbool, maar tegelijkertijd had hij te weinig invloed op en inzicht in de politiek om werkelijk belangrijk te zijn voor de evolutie van de Vlaamse Beweging. Toen hij in 1929 na tien jaar cel vrijkwam, mocht hij zich eerst uitgebreid laten fêteren, maar meer dan een symbolische bijrol als patroonheilige van Vlaanderen zat er niet in. Achter zijn rug beten zowat alle Vlaamsnationalistische leiders hem toe: ‘Sois belle et tais-toi’.
Uit Van Everbroecks boek leren we Borms kennen als iemand met een publiek gezicht, maar zonder privépersoonlijkheid. Een gezinsleven had hij niet en dat kwam niet louter door zijn gevangenisstraf. Thuis rustig aan de haard zitten lag niet in Borms' karakter. Veelzeggend is dat hij tijdens zijn Zuid-Amerikaanse avontuur in Peru - waar hij tussen 1903 en 1906 als leerkracht werkte - om de haverklap op ontdekkingstocht trok, terwijl zijn vereenzaamde, zwangere vrouw Cesarina Smet in een depressie raakte. Weer thuis in België stond werkelijk alles in het teken van Vlaanderen, zonder dat ook maar iets zijn grote ideaal kon relativeren. Troosten was voor Borms Vlaanderen aanroepen. Toen hij op 8 februari 1918, volop in de oorlog, gearresteerd werd op laste van het Brusselse Hof van Beroep, sprak hij zijn familie toe: ‘Weent niet kinderen, 't is voor Vlaanderen.’ (p. 103) Aan de moeder van zijn oud-leerling Herman van den Reeck, de jonge student die op 11 juli 1920 tijdens een verboden Gulden-Sporenoptocht door de politie werd doodgeschoten, liet hij zijn vrouw schrijven: ‘geen enkele ware Vlaamse vrouw of zij zou bereid zijn hetzelfde zoenoffer te brengen, als Vlaanderen daarmee gered kan worden.’ (p. 56) Borms redeneerde in abstracte idealen en leek weinig voeling te hebben met de concrete condition humaine.