die onze herinneringen beschermen tegen de aanvallen van de geschiedenis’, staat in het boek van Stynen te lezen. Het zijn knooppunten waar hele waaiers van herinneringen rondom geconcentreerd en gekristalliseerd zijn. Dat zijn bevreemdende formuleringen want dat zijn we in onze geschiedschrijving over de Vlaamse Beweging niet gewend. Hoe gaat Stynen dan wel verder?
Hij stelt vast dat er een wil tot herinneren aanwezig moet zijn om die lieux de mémoire de nodige betekenis te geven. Uiteraard kan en zal ook dit zich wijzigen in de loop van de jaren en de generaties. Voor de historicus wordt het daardoor interessant om te onderzoeken hoe de ‘constructie’ gebeurt en hoe het collectieve geheugen die verder gebruikt. Het gaat hem om de dynamiek van de betekenissen die gehecht worden aan bepaalde plekken in ons land. Deze invalshoek biedt inderdaad onvermoede mogelijkheden en de auteur toont dit overtuigend aan. Dergelijk onderzoek kan ontsluieren hoe het verleden tot bij het heden is geraakt. Met andere woorden: hoe ‘ontplooit’ een lieu de mémoire zich in de loop van de tijden?
Stynen vindt dat collectieve manifestaties een goed criterium zijn om van heilige plaatsen te kunnen spreken. Dat is een langdurig proces want het wordt uitgesmeerd over meerdere generaties. Daardoor is het ook onderhevig aan meervoudige betekenissen en symbolisering. En zelfs ‘invention of tradition’, zoals zijn Britse collega's heel raak stellen.
Stynen slaagt erin bijzonder interessante gegevens op te delven over de verering en herdenking rond het Groeningeveld bij Kortrijk. Oorspronkelijk had die een duidelijk religieuze inhoud. Daarna werd het Belgisch, dan pas Vlaams en er zijn zelfs niet-religieuze manifestaties geweest. Daarnaast behandelt Stynen ook de kerkhoven van Campo Santo in Gent en het Schoonselhof bij Antwerpen. Zijn inzicht leidt tot pareltjes zoals de openingszin op p. 55: ‘De aarde op kerkhoven zit vol leven.’ Het vervolg van zijn analyse toont dit
De menigte op de 57ste IJzerbedevaart (1 juli 1984), gezien vanaf de Paxpoort op de IJzerweide - Foto Archief- en Documentatiecentrum voor het Vlaams-Nationalisme, Antwerpen.
aan. En hoe: wat hij vertelt over de geschiedenis van het Schoonselhof tijdens de Eerste Wereldoorlog en de vaderlandse plechtigheden en retoriek kort nadien, is bijzonder interessant en het verantwoordt ten volle zijn besluit (p. 72): ‘De Duitse betekenis werd overwonnen, de Belgische aangevuld; het Schoonselhof werd een heiligdom van alle Vlamingen.’ Heel anders verliep het voor de Brusselse schouwburg de Alhambra. Hier is zijn uiteenzetting vooral gericht op de twee bezettingsperiodes. Die zorgden voor een bezwaard imago waardoor de aanzienlijke betekenis van de schouwburg voor de Vlaamse culturele aanwezigheid in Brussel uit de herinnering werd verdreven. De Alhambra faalde, terwijl de kerkhoven en de Groeningekouter wel succes kenden.
Het is alvast niet eenvoudig om een plaats tot heilige grond te doen uitgroeien. Het helpt als hij met bloed doordrenkt is geweest. Bij overdracht waren ook de plaatsen waar de beenderen van de helden rustten gemakkelijker in een geur van nationale heiligheid te plaatsen. Daarvan genoten Schoonselhof en Campo Santo. Tradities zijn belangrijk. Bij Groeninge werd de flamingantische interpretatie geënt op een al eerder aanwezig christelijk ritueel. Al langer bestaande symbolen en tradities werden dus overgenomen. Na het verkrijgen van de heilige aura moet die ook bestendigd worden met ceremonies en rituelen.