eigenaars van de krant prompt woeste hoogwaardigheidsbekleders aan de lijn kregen.
Eind jaren 1960 bracht An thierens in een eigen radioprogramma de Vlamingen ‘de charme van het chanson’ bij - volgens Piet Piryns was hij daarin op zijn best. Hij liet zijn luisteraars de ondeugende teksten van Georges Brassens en Leo Ferré ontdekken. Het aanprijzen van de liedjes van Jacques Brel, van wie de naam alleen in die jaren drommen Vlamingen naar de IJzerweide joeg, getuigde zelfs van enige moed. Te meer omdat Johan Anthierens, in 1937 geboren als jongste zoon uit een flamingantisch gezin van zeven zusters en vier broers, als kind de wandaden van de naoorlogse repressie van dichtbij had beleefd en met dat verleden eigenlijk nooit in het reine was geraakt.
De chansonperiode lag al achter de rug toen Anthierens zijn wekelijkse bijdrage aan Knack begon te leveren. Van televisiekritiek was na enkele afleveringen geen sprake meer. ‘Ooggetuige’ was de kroniek waarin Anthierens vooral zichzelf, zijn kinderen, familie, vrienden en vriendinnen en vooral zijn vijanden opvoerde. Voor zijn vijanden - en hun aantal nam wekelijks toe - was hij spijkerhard. Voor zijn vrienden was hij van een ontwapenende tederheid. Zo schreef hij een lang afscheid aan zijn stervende vriend Toon van den Eynde, journalist bij de Volksgazet. Waarop Van den Eynde hem in een briefje liet weten ‘zich fatsoenshalve verplicht te voelen er binnen een redelijke tijd uit te stappen.’ Wat Van den Eynde ook deed.
Sommige van Anthierens' kronieken zijn parels van korte verhalen. Andere gaan gewoon over niets, maar behoren wel tot het briljantste wat hij ooit schreef. En dat hebben de samenstellers van de tweedelige Anthierensanthologie, Brigitte Raskin en Johans broer en mentor Karel Anthierens, met hun keuzes uitstekend in kaart gebracht. Ook zijn zwakste punten, zoals de soms gechargeerde woordspelingen die door de
Anthierensen-des pauvres zo vaak en slecht werden geïmiteerd. ‘Week na week schreef ik alles van me af,’ vertelde
Johan Anthierens (1937-2000) bij een stapel scheldbrieven en fanmail, 1977.
Anthierens later. ‘Ik bedekte de rauwe wonden met de ruwe mantel van het cynisme, zette mezelf te kijk maar was vooral streng voor anderen.’ Gezeten achter zijn schrijfmachine ontpopte deze zachtmoedige man zich tot een heuse Walter Mitty, die op papier zijn tegenstanders op de gruwelijkste wijze door de mangel haalde. Zodoende vulde Anthierens niet alleen zijn kroniek maar ook de lezersrubriek die bol stond van boze, vaak uitzinnige reacties van zijn slachtoffers. Die werden nog bozer omdat hoofdredacteur Frans Verleyen en de eigenaars van het blad deze anarchist de vrije teugel lieten.
Johan Anthierens liet niemand onberoerd. Volgens zijn collega Johan Struye was ‘Ooggetuige’ van ‘een stuitende onnozelheid’. In 1975 werd Anthierens met de Yang-prijs bekroond. Het hoogste compliment kreeg hij in die dagen van Hugo Claus, die zich ooit in een gesprek met Jef Geeraerts liet ontvallen Anthierens als een veel groter schrijver te beschouwen dan het gros van het volk dat zijn boeken via De Bezige Bij sleet. Maar Claus zou dat nooit meer herhalen. Want Anthierens verstond de kunst om zelfs met zijn sterkste pleitbezorgers gebrouilleerd te geraken. In 1994 verwees hij in Markant op weinig subtiele wijze naar de operatie die Claus net had ondergaan: ‘Het kontlikken van de oude Belladonna begint gênant gerasp te vertonen (...) Claus, paus van de Vlaamse letterkunde, dingt die andere vrouwvijandige prostaatprelaat naar de tiaar.’ Maar toen al was, volgens intimi, de relatie tussen de twee verstoord als ge-