meerde Nederlandse uitgever is gepubliceerd, duidt natuurlijk op de wens deze vaak vergeten dichterlijke productie over de grenzen bekend te maken. Kortom, Ceci nestpas une poésie is een uitgave die men niet anders dan met hooggespannen verwachtingen kan benaderen.
Te hooggespannen waarschijnlijk, want na lezing word ik bevangen door op zijn zachtst gezegd gemengde gevoelens. Misschien zocht ik iets, dat dit boek niet te bieden heeft. Het begon bij de 30 pagina's lange inleiding van Paul Dirkx. Bij een anthologie die zich op een breed en vooral buitenlands publiek richt, verwacht je op z'n minst een poging tot historische ordening van de stof, zodat de lezer voorbereid wordt op wat hij gaat lezen. In plaats daarvan krijgt hij hier een warrig, polemisch stuk te lezen, waarin de inleider eerst tegen de academische benadering van poëzie fulmineert, waarbij de tekst als een autonoom kunstwerk zou worden gezien, naar zichzelf verwijzend en verstoken van elke referentie naar de omringende wereld. Dirkx had zich deze tirade kunnen besparen, want op universiteiten is deze structuralistische aanpak al lang geweken voor ‘culturele analyse’ of ‘genetische kritiek’, die zich juist meer op de context richten. Vervolgens trekt de inleider bladzijden lang van leer tegen het culturele imperialisme van zuiderbuur Frankrijk, dat een harmonieuze ontwikkeling van een Franstalig Belgische identiteit altijd onderdrukt of gedwarsboomd heeft. Het zal wel waar zijn, maar hoe deze prachtige poëzie tegen de verdrukking in heeft kunnen bloeien, dat hadden we juist van hem willen horen. Niet dus. En ik krijg werkelijk te doen met de geïnteresseerde Nederlandse lezer, die waarschijnlijk geen flauw vermoeden heeft van de culturele complexiteit van België en die na lezing van deze scheldkanonnades nog minder dan voorheen zal weten waar hij aan toe is.
Maar daarom niet getreurd, want er valt in dit boek verder genoeg te leren en te genieten. Voor de niet-kenner die ik ben, zijn zelfs bij (wereld)beroemde auteurs als Georges Rodenbach, Emile Verhaeren, Maeterlinck of Charles van Lerberghe verrukkelijke ontdekkingen weggelegd. Interessant is het om te merken hoe sommige dichters uit de voorgaande eeuwwisseling een zuiver Frans dichterlijk ‘idioom’ hanteren, dat min of meer te herleiden valt tot Baudelaire of de zogenaamde ‘Parnassiens’, terwijl andere de Franse taal duide lijk anders plooien: Verhaeren is eerder schatplichtig aan Walt Whitman dan aan Franse voorgangers, en Max Elskamp (‘Alors eest un pays d'en Naut’) heeft veel weg van een Franstalige Gezelle. (Kijk, dit bedoel ik met een inleiding: dat men dit soort spel van invloeden probeert te ontrafelen.) En er zijn overal juwelen of curiosa te ontdekken, bij half of helemaal vergeten dichters, van de schreeuwerige, scatologische dadaïst Clément Pansaers tot de zachte, ontroerende stemmen van Paul Neuhuys of Marcel Thiry, of bij de te vroeg gestorven Odilon-Jean Périer, die ik tot nu toe alleen vanwege zijn vriendschap met Eddy du Perron kende.
Ik had het voordeel deze ontdekkingen in het Frans te kunnen doen. Valt er evenveel te genieten voor de lezer die slechts via de vertalingen kennis neemt van deze poëzie? Hierop is geen eenduidig antwoord te geven. Er zijn vele prachtige vertalingen, met name van de negentiende-eeuwers. Maar men komt hier en daar ook merkwaardige herschrijvingen of hertalingen tegen. Herschrijvingen? Hertalingen? Ja, want in deze bloemlezing is zo te zien een werkwijze toegepast, die bekend is van internationale poëziefestivals of -seminars: er wordt door professionele vertalers een zo getrouw mogelijke vertaling gemaakt, op basis waarvan dichters een eigen gedicht in de doeltaal schrijven. Op het gevaar af zelf in het euvel te vervallen dat ik bij Dirkx heb bekritiseerd, namelijk dat ik hier een polemiek ga voeren in plaats van een recensie te schrijven, wil ik toch even mijn verbazing uitspreken over de opvatting waarop deze aanpak berust: alleen een dichter kan een gedicht vertalen. Daar schijnt iedereen het over eens te zijn, maar waarom eigenlijk? Om een roman te vertalen hoef je toch niet zelf romanschrijver te zijn? Je moet natuurlijk wel kunnen lezen. Welnu, ik ben van mening dat er geen wezenlijk verschil bestaat tussen het vertalen van literair proza en van poëzie. Ook bij literair proza let de vertaler op de lengte van de zinnen, op hun ritme, op de woordkeuze, op retorische figuren, van beeldspraak tot eventueel klankenspel, etc. Al deze dingen vindt men in de poëzie terug, uiteraard in verhevigde mate. Metrum en rijm zijn daar een onderdeel van, niet eens per se het belangrijkste.
Maar nu terug naar de bloemlezing. Het bijzondere daarvan is dus dat de lezer voor elk gedicht in de Franse taal niet één, maar twee