cleir. Mira bleek een trendsetter wat de verfilming van bekende Vlaamse literatuur betreft. De daaropvolgende pittoreske ‘boerenof kasteelfilms’, zoals ze vandaag denigrerend worden genoemd, kenden minder succes en werden nauwelijks in Nederland verspreid.
In het begin van de jaren zeventig begonnen Vlaamse filmmakers te ijveren voor een filmproductiefonds naar Nederlands model. Een dergelijk fonds zou een minder bureaucratisch beleid, een continue productie en een vlottere samenwerking met Nederland mogelijk maken.
In 1975 was een Vlaams filmfonds zo goed als rond: alle betrokkenen, zowel producers, filmdistributeurs als cineasten, waren het eens geraakt omtrent een ‘Project van decreet tot bevordering van de Nederlandse cultuur en tot instelling van een filmexpansiefonds’. Toen de Vlaamse televisie tijdens de vakantiemaanden een reeks Vlaamse films uitzond, bleek een deel van de kijkers geschokt door naaktscènes die op het kleine scherm kwamen. De toenmalige minister van Cultuur, Rika Debacker, werd onder druk gezet door haar christendemocratische achterban. Het project verdween in de prullenmand. Het gevolg was een malaise. De minister van Begroting, toen Gaston Geens, stelde immers een subsidiestop in, waardoor in 1976 en 1977 geen enkele Vlaamse film in de zalen kwam.
Verschillende Vlaamse ministers van Cultuur probeerden daarna het Vlaamse filmbeleid bij te sturen. In de tweede helft van de jaren tachtig leken de ministers van Cultuur en Economie, respectievelijk Patrick Dewael en Norbert de Batselier, erin te slagen een ‘Stichting Vlaamse Filmproductie’ en een ‘Vlaams Audiovisueel Centrum’ op te richten. Tot een nieuwe regeringswisseling de pogingen teniet deed. Slechts in 1994 onder alweer een andere minister van Cultuur, ditmaal Hugo Weckx, werd een sterk afgezwakte versie ervan goedgekeurd en een ‘Fonds Film in Vlaanderen’ opgericht. Van een Audiovisueel Centrum, dat het beleid moest bepalen, was geen sprake meer. Wel werden de filmbudgetten voor Cultuur en Economie samengevoegd. Maar het zogenaamde Fonds bleef verstoken van autonome middelen en de selectiecommissie van vroeger bleef bestaan. Er was dus nog altijd geen echt filmfonds. Het jaar daarop kreeg Vlaams minister van Economie Eric van Rompuy ook Media onder zijn bevoegdheid. Hij hervormde het medialandschap en slaagde er in 1999 in een ‘Vlaams Audiovisueel Fonds’ (VAF) op te richten. De bedoeling was een van de politiek minder afhankelijk orgaan te creëren met, zoals voor de overheidsomroep inmiddels het geval was, een manager aan het hoofd. Het jaar daarop kwam het filmbeleid, weliswaar losgemaakt van de dienst Media, opnieuw onder de voogdij van de minister van Cultuur, met name Bert Anciaux. In 2002 stelde hij Luckas Vander Taelen (o1958) als eerste intendant aan. Vander Taelen had een tijdlang als reportagemaker gewerkt voor zowel de Nederlandstalige als de Franstalige tv-omroep en was sinds 1999 Europees parlementslid geworden.
Hij herstructureerde vanaf 2 september 2002 op basis van een budget van 12,5 miljoen euro het vroegere ‘Fonds Film in Vlaanderen’. Vanaf dat moment is het zo dat in een eerste fase twee dossierbeheerders nagaan of de ingediende projecten administratief in orde zijn. Daarop trekt een zakelijk beheerder het financiële aspect ervan na. De intendant zelf evalueert deze gang van zaken en speelt elk tot zover goedgekeurd dossier door aan een comité van deskundigen, gespecialiseerd in elk van de filmgenres. Op basis van hun verslag keurt de intendant het dossier al dan niet goed.
Inmiddels is de belastingvrijstelling afgeschaft en functioneert sinds 2004 het systeem van de in Nederland al in 1998 ingevoerde ‘tax shelter’, waarbij investeerders in audiovisuele producties voor 150 procent van het geïnvesteerde bedrag belastingvrijstelling krijgen.
Al vlug bleek echter dat de visie van Vander Taelen niet zo goed aansloot op die van minister van Cultuur Anciaux, die niet zo gesteld is op fondsen. Vander Taelen wilde, zoals in Franstalig België het geval is, een beperkte heffing invoeren op de abonnementen van de kabelmaatschappijen naast een op bioscooptickets om zo de eigen productie te ondersteunen. Maar vooral pleitte hij voor een serieuze samenwerking tussen film en televisie.
Cultuurminister Anciaux had en heeft echter andere plannen, o.a. de oprichting van een culturele investeringsmaatschappij om de te beperkte overheidssteun aan te vullen met privékapitaal. Daardoor zou het VAF meer kunnen investeren in auteursfilms. Uiteindelijk bleken Anciaux en Vander Taelen niet lan-