nig terugzag van het in Duitse coproducties geïnvesteerde geld.
De afspraken die met het Vlaams Audiovisueel Fonds zijn gemaakt, passen in het beleid van het Nederlandse filmfonds, dat zichzelf in zijn beleidsplan 2005-2008 omschreef als ‘het epicentrum van de Nederlandse film’. Een ambitie die tot over de landsgrenzen reikt, zoals in 2004 ook al bleek uit een ander door het fonds opgezet project: CinemaNet Europe. Wat in februari 2002 begon als een netwerk van tien door het fonds met digitale projectoren uitgeruste theaters in Nederland, kreeg in november 2004 een Europees vervolg met de uitbreiding van het netwerk tot 180 theaters in 9 landen. Al gauw rees de vraag of de voortrekkersrol die het fonds zich toebedeelde wel bij haar doelstelling hoorde: moest de digitaliseringstendens niet gewoon aan de markt worden overgelaten? Anderzijds bracht het voor de deelnemende Nederlandse filmtheaters de verplichting met zich mee jaarlijks een vast aantal geselecteerde documentaires te vertonen. Die plicht riep bij de theaters, die liever zelf bepalen wat ze draaien, de nodige reacties op. Ook sommige distributeurs protesteerden tegen de concurrentie die het fonds door de geleverde documentaires voor CinemaNet met hen aanging. Het fonds zou met haar activiteiten op de stoel van de distributeurs gaan zitten.
Het Nederlands Fonds voor de Film ontvangt subsidie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap (OCW). In 2005 had het fonds een budget van 14 miljoen euro te verdelen. De statutaire missie van het Filmfonds is tweeledig. Zijn eerste taak is het stimuleren van de filmproductie in Nederland, waarbij de nadruk op kwaliteit en diversiteit moet liggen. Filmmakers kunnen een aanvraag indienen voor de ontwikkeling, realisering en distributie van films. Een adviescommissie van doorgaans drie externe deskundigen adviseert het bestuur over de kwaliteit van het project. Sinds er in 1998 fiscale stimuleringsmaatregelen ingevoerd werden voor commerciële films kunnen filmmakers daarnaast terecht bij twee intendanten die de totstandkoming van commerciële
films in de scenariofase begeleiden. Sinds 2003 is er ook een ‘artistiek adviseur’.
De tweede taak van het fonds is het bevorderen van het klimaat voor Nederlandse filmcultuur. Op grond van die breedgestelde opdracht heeft het fonds de laatste jaren steeds meer taken naar zich toegetrokken. Naast de genoemde activiteiten rond CinemaNet is het fonds zich in toenemende mate gaan bemoeien met het uitbrengen van de door hem gesteunde films. Een werkkopie van een film moet aan het fonds worden voorgelegd om het laatste deel van de subsidie te ontvangen. En sinds zomer 2003 is een testvertoning voor publiek verplicht onderdeel van het door het Filmfonds verleende budget voor publieksfilms. Sinds 2005 geeft het fonds tevens onderdak aan de landelijke consulent filmvertoning, die filmtheaters adviseert over organisatorische zaken. Voorheen werd die functie direct door het ministerie van OCW gefinancierd. In opdracht van het ministerie van OCW stelde het fonds in 2005 (tijdelijke) subsidieregels op voor distributeurs van kinderfilms en uitbrengers van wereldcinema-films. Mediadesk, de plaatselijke informatiebalie van het Europese Mediaprogramma voor de audiovisuele sector, verhuisde begin 2004 naar het filmfondsadres. Ook lieerde het Filmfonds zich in maart 2004 aan de Stichting Onderzoek Filmsector, dat wetenschappelijk onderzoek verricht voor de filmsector.
Met deze initiatieven wierp het Filmfonds zich op als de logische kandidaat voor de vorming van een Nationaal Filminstituut, toen de Raad voor Cultuur - het adviesorgaan dat de