Jeroen D'hoe (o 1968).
thema's, maar op ingesteldheden, zoals bijvoorbeeld ‘hésitant’ en ‘direct’ in de
Tweede Symfonie van Witold Lutoslawski. Lutoslawski is iemand naar wie D'hoe opkijkt, maar evenzeer onder de indruk is hij van singersongwriter Elvis Costello.
Crosstalk is bijgevolg een allusie op cross-over, het genre dat alle genres kan verenigen of dwars door alle genres gaat in een open veld, een gebied waarin D'hoe zich goed thuis voelt. Het klassieke orkest van
Crosstalk klinkt naast klassiek ook jazzy, Gershwin-achtig, en soms zelfs smeuïg sentimenteel. D'hoe is niet bang voor uitersten in zijn muziek, waardoor die als een
blow up, als een
extra large geheel van opposities beschouwd kan worden. Met opzet gebruikte ik wat Engels in de vorige zin: Jeroen D'hoe, die nu weer in Vlaanderen woont, verbleef een tijd in New York en dat zindert na in
Open. Ongetwijfeld is D'hoe de meest Amerikaanse onder de Vlaamse componisten. Amerikaans is de directheid van zijn expressie en de bekommernis om begrijpbaar te zijn voor het publiek. Dat Amerikaanse staat ook voor de grootste vrijheid die hij zich veroorlooft: waarom zou
Crosstalk niet vóór of na, maar zelfs tegelijk met
Open op tournee door Vlaanderen kunnen gaan? Dat gebeurde dan ook in het najaar van 2005.
De Europeaan in D'hoe is van zijn kant voorzichtig: hij is gestructureerd en gaat niet over één nacht ijs. Het eerste deel van Open is getiteld ‘Toccata's’, de finale is een scherzo. Wie D'hoe de voorbije jaren gevolgd heeft, weet waar deze muziek vandaan komt: als verplicht werk in de Koningin Elisabethwedstrijd 2003 kregen de laureaten een Toccata-Scherzo van D'hoe voorgeschoteld. Uit 2002 dateert zijn Scherzo voor kamerorkest en in 2003 schreef hij ‘Toccata's’ voor fluit, piano en cello. Het zijn stuk voor stuk voorbereidingen van Open, omdat D'hoe met zijn eersteling op het gebied van de symfonie met de grootst mogelijke zekerheid wilde scoren. In ‘Toccata's’ van de symfonie Open komt de piano opvallend solistisch op de voorgrond. Het thematisch materiaal bestaat vooral uit de oppositie van reine kwarten en kwinten tegenover grote en kleine secunden. ‘Toccata’ is een barok begrip en slaat op het tokkelen op het klavier of, modern gezegd, de percussieve mogelijkheden van de piano. Bach schreef enkele schitterende toccata's en was daarnaast ook een meester van de oppositie als het om themabouw ging. De thema's van twee van zijn meest belangwekkende bundels Die Kunst der Fuge en Das Musikalische Opfer bestaan uit de secundengang versus de akkoordgebonden tertsengang (vervangen door reine intervallen bij D'hoe). Bach vindt daarin de grootste potentialiteit voor polyfone uitwerking, voor doelgerichte spanningsopbouw en voor krachtig gebalde climaxen. D'hoe vindt dezelfde potentialiteit in zijn materiaal en werkt groots opgezette evoluties uit in een publieksvriendelijke herkenbaarheid.
Het thematische materiaal van de voorbereidende satellietwerken is duidelijk herkenbaar in het scherzo van de symfonie. Daarin toont de componist zich een meester van de timing én van de doelgerichte ontwikkeling. Je krijgt telkens een flard muziek te horen die afbreekt op het ogenblik dat een evident vervolg aan de ontwikkeling gesuggereerd wordt. Of je krijgt een soort status quo te horen van nerveuze motieven die net niet ontwikkeld worden maar in repetitieve patronen dreigen te vervallen. Op den duur verschuift het spanningsveld van de tegensprekende versnelling/afremming naar de deconstructie als globaal componeerconcept: als luisteraar vraag je je af hoe ver dit doorgedreven kan worden. Het antwoord is: meesterlijk ver, met een weloverwogen zin voor felle overdrijving. De oppositie tussen doorwerking en weigering, de con-