Ons Erfdeel. Jaargang 49
(2006)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 425]
| |
KunstenHet kleine gebaar. Romantiek in NederlandKort nadat in Brussel een grote expositie over de Belgische romantische schilderkunst werd georganiseerdGa naar eind(1), opende in de Rotterdamse Kunsthal een tentoonstelling over de Nederlandse romantici. Meesters van de Romantiek. Nederlandse kunstenaars 1800-1850, mede door het Rijksmuseum opgezet, ontbeerde de vanzelfsprekendheid van het Brusselse evenement. Terwijl in het 175-jarige België de bloei van de romantiek nauw met de geboorte van de nationale staat was verweven, heette de betekenis van de romantiek in en voor de Nederlandse (cultuur- en kunst)geschiedenis immers vaak gering te zijn. Er was geen romantiek in de polder, zo vat de hoofddirecteur van het Rijksmuseum, Ronald de Leeuw, deze opvatting in de catalogus van de Rotterdamse tentoonstelling samen; zij was ‘on-Hollands’. De ontkenning van die opvatting vormde het grondmotief van Meesters van de Romantiek: er is wel degelijk een Nederlandse romantiek geweest, zo wordt in de catalogus voortdurend herhaald. De strategie die wordt gekozen om deze stelling geloofwaardig te maken, bestaat erin de eigenheid van de polderromantiek in vergelijking met andere vormen van Europese romantiek te benadrukken. De Nederlandse romantiek kenmerkte zich niet door de theatraliteit van de Franse romantiek of de dramatiek van de Duitse Sturm und Drang. Zij was niet revolutionair en dreef niet op sterke emoties. Haar kunstenaars zochten geen woeste landschappen op, zij schilderden geen leeuwen en tijgers. Wat de Nederlandse romantiek Nederlands maakte, was - zo drukt Benno Tempel het in de catalogus uit - ‘het kleine gebaar’. Wouter van Troostwijk, Pieter Gerardus van Os, Andreas Schelfhout en zovele anderen gaven vorm aan ‘het proces van verinnerlijking en concentratie op de microkosmos’ dat de Nederlandse cultuur van de eerste helft van de negentiende eeuw typeerde. De tentoonstellingsmakers wilden echter niet alleen tonen dat er een Nederlandse romantiek heeft bestaan; zij wilden haar ook herwaarderen. Al te lang, zo luidde het, werden Van Troostwijk, Van Os en Schelfhout als verre epigonen van de zeventiende-eeuwse reuzen beschouwd, of waren zij in de schaduw gebleven van de schilders van de Haagse School, die hen waren gevolgd. Hun werk was daardoor ‘zieltogend’ in museumdepots achtergebleven. Die klacht is ongetwijfeld overtrokken. Nederlandse dix-neuvièmistes zijn al langer uit de ban van de Haagse School (zoals in de literatuurgeschiedenis de Tachtigers niet langer de toon zetten). De romantici hebben al eerder de depots verlaten voor specifieke tentoonstellingen als Het Vaderlandsch Gevoel (Amsterdam, 1978), Op zoek naar de Gouden Eeuw (Haarlem, 1986), Helden van het Vaderland (Amsterdam, 1991) en De Blijvende Verlokking (Rotterdam, 2003). Individuele schilders als Ary Scheffer (Dordrecht, 1995) kregen daarnaast een eigen tentoonstelling. Maar een overzichtstentoonstelling was inderdaad uitgebleven. In de Rotterdamse Kunsthal werden ruim honderdvijftig schilderijen en nog eens bijna evenveel werken op papier bijeengebracht. Zij dateerden - op enkele uitzonderingen na -Gijsbertus Craeyvanger, ‘Landschap bij ondergaande zon’, 1839, olie op paneel, 49 × 83,3 cm - Collectie J.A.M. Bijvoet, Overveen.
| |
[pagina 426]
| |
uit de periode 1800-1850; op de analoge tentoonstelling in Brussel bakende de regeerperiode van Leopold I (1831-1865) het terrein af. De meeste van de in Rotterdam geëxposeerde schilderijen en tekeningen kwamen, net als dat in Brussel het geval was, uit eigen collecties: het Rijksmuseum, Boijmans-van Beuningen, Teylers, het Prentenkabinet van de Leidse universiteit, het Barend Cornelis Koekkoek-Huis in Kleef. Slechts enkele stukken kwamen uit het buitenland (een tekening van Gerardus Johannes Verburgh uit het Neanderthal Museum in Mettmann, in Duitsland, en een Schelfhout uit de National Gallery in Londen). Uit de catalogus blijkt hoezeer de makers van Meesters van de Romantiek - net als hun Belgische collega's overigens - de complexiteit van de romantische geesteshouding hebben willen benadrukken. Vier spanningsvelden worden daarbij uitgetekend. Het tijdelijke én het eeuwige, het moderne én het historische, het vreemde én het eigene, het zuivere én het ongetemde: telkens probeerde de Nederlandse romantiek - op de haar eigen manier - beide polen te integreren, zo luidt het. Trachtten haar schilders niet de emotie van het moment te vatten en tegelijkertijd het mystieke te verbeelden? Werden ook zij niet aangetrokken door het onbestemde, terwijl zij toch steeds ook opnieuw de ‘verstilling en teruggetrokkenheid in de eigen wereld’ weergaven? De romantische wereld, zo werd ook in Rotterdam beklemtoond, was een wereld vol tegenstellingen, gelaagd en meerduidig. Er zijn echter ook eenduidiger themata. In de catalogus wordt apart aandacht besteed aan de topos van het romantische genie, zoals dat onder meer werd uitgedrukt in artistieke zelfportretten of in portretten van medekunstenaars (Charles van Beveren portretteerde in 1830 de beeldhouwer Louis Royer precies zoals Eugène Delacroix in 1850 ‘Michelangelo in zijn atelier’ zou tonen). Neerlandica Marita Mathijsen analyseert hoe literatuur en schilderkunst in de romantiek een intiem verbondBarend Cornelis Koekkoek, ‘La roche Bayard à Dinant’, 1835, krijt en aquarel, 24,2 × 32,9 cm - Teylers Museum, Haarlem.
met elkaar aangingen, dat zich onder meer uitte in een historische roman die een ware ‘beschrijvingskunst’ werd. Robert Verhoogt maakt duidelijk hoe ook de Nederlandse romantiek samenviel met een ‘explosie van de grafische beeldcultuur’, die zich onder meer manifesteerde in een veelvuldig reproduceren van schilderwerk. Het romantische genie, de broederschap van literatuur en schilderkunst, de triomf van de prentkunst: het waren verschijnselen die ook in de Belgische romantiek voorkwamen. Die Belgische romantiek omvatte ontwikkelingen die de Nederlandse niet kende. In Rotterdam werd geen historieschilderkunst op groot formaat getoond (al schilderde Jan Willem Pieneman in 1824 een monumentale ‘Slag bij Waterloo’), ontbrak het oriëntalisme van een Jean-François Portaels of een Jacob Jacobs en werd minder getuigenis afgelegd van een experimentele portretkunst. Meer dan in Brussel echter stond de landschapsschilderkunst er centraal. Voor de catalogus beschreef Jenny Reynaerts, conservator negentiende-eeuwse schilderkunst van het Rijksmuseum, in een erudiete bijdrage de ontwikkelingen op dit vlak: de toekenning van een goddelijk karakter aan de natuur, de gedetailleerde studie van de natuur, de aandacht voor haar veranderlijkheid. Op de tentoonstelling werden deze ontwikkelingen onder meer geïllustreerd door het prachtige ‘Eifellandschap met kapel’ dat Barend Cornelis Koekkoek in 1845 | |
[pagina 427]
| |
schilderde, maar ook door talloze olieverfschetsen, door Reynaerts in een andere bijdrage voorgesteld als ‘bladen uit het boek der natuur’. Maar die zich vernieuwende landschapsschilderkunst was geen Nederlands unicum; zij ontplooide zich ook elders in Europa, op dezelfde - of op analoge - manier. De Rotterdamse tentoonstelling maakte inderdaad duidelijk dat ook Nederland een romantiek heeft gekend, maar tevens dat de haast verontschuldigend beleden eigenheid van de Nederlandse romantiek niet heeft verhinderd dat er veel overeenkomsten met de romantiek elders bestonden. In de catalogus wordt dat ook erkend waar Jan Hendrik van de Laar naast J.A.D. Ingres en Jan Adam Kruseman naast Friedrich von Amerling worden geplaatst: ook Nederland kende dus zijn Franse genre troubadour, zijn Oostenrijkse Biedermeier. De voorbeelden zouden gemakkelijk kunnen worden vermenigvuldigd. De fascinatie voor Italië en voor de Rijn, het enthousiasme voor de romans van Walter Scott, de Begegnungs- en de Fensterbilder tonen hoe Europees de Nederlandse romantiek uiteindelijk was. Van een afwijking van een algemeen Europees patroon was er misschien minder sprake dan de makers van Meesters van de Romantiek hebben willen suggereren.
Jo Tollebeek ronald de leeuw, jenny reynaerts & benno tempel (red.), Meesters van de Romantiek. Nederlandse kunstenaars 1800-1850, Waanders, Zwolle, 2005, 320 p. |
|