Belle ten opzichte van de Franse, Duitse en Schotse Verlichting. Voor deze bundel heeft Vega het artikel uitgebreid met een bespreking van het huidige debat tussen moderne en postmoderne denkers. Dat is op zich interessant, maar het doet de eenheid die de oorspronkelijke tekst had geen goed. In het tweede essay analyseert Vega Belles invulling van het begrip ‘republiek’ - een begrip dat toentertijd door monarchisten, republikeinen en revolutionairen heftig bediscussieerd werd. In het derde artikel wordt de achttiende-eeuwse visie op nationale identiteit uitgewerkt aan de hand van een confrontatie tussen het werk van literatuurwetenschapper Edward Said en de roman Trois Femmes van Belle.
Wat opvalt, is dat Belle dikwijls een middenweg bewandelt. Zij is enthousiast over het werk van Schotse filosofen als Adam Smith en David Hume, maar vindt hen niet kritisch genoeg staan ten opzichte van de heersende sociale regels en conventies. In Le Noble had Belle iedereen al duidelijk gemaakt dat zij zeer kritisch stond tegenover de zeden en gewoonten van de adel. Hiervoor wendt Belle zich dan ook tot de Duitse filosoof Kant, wiens kritische rede boven tijd- en standgevoelige sociale omgangsvormen uitstijgt. Ook in haar denken over de republiek zoekt Belle naar een midden: ‘We willen dat de Natie niets kan ondernemen zonder de Koning, en dat de Koning niets kan voltrekken zonder de Natie: aan Republikeinse kracht willen we de vaart, de waardigheid, het samenspel van een Monarchie toevoegen.’ Naast een gemengde regeringsvorm staat Belle ook een gemengde vorm van burgerschap voor, waarvan een ‘aristocratische’ distantie een belangrijk bestanddeel is. Belle loopt hier, zoals Vega terecht opmerkt, vooruit op filosofen als Hannah Arendt en Richard Sennett, die de levensvatbaarheid van een publieke sfeer die uit een ‘massa’ van ‘gelijke vreemden’ bestaat, doordenken.
In het laatste essay legt Vega expliciet de link met een hedendaags debat, namelijk de discussie die is opgelaaid over het zogenaamde Verlichtingsfundamentalisme. Arnold Heumakers omschreef dit omstreden begrip het helderst: ‘De Verlichting wordt uitgeroepen tot de essentie van onze moderne westerse cultuur, en immigranten die erbij willen horen zullen zich dus dááraan moeten aanpassen.’ In Nederland dook de term voor het eerst op in
Belle van Zuylen (1740-1805).
een interview met minister van justitie Donner, die de liberale politica Ayaan Hirsi Ali impliciet als ‘Verlichtingsfundamentalist’ kwalificeerde. Filosoof Herman Philipse schreef daarop een vlammend pamflet waarin hij de term als een contradictio in terminis bestempelde.
Vega is geïnteresseerd in het begrip ‘omdat het de aandacht wil vestigen op hoe “de Verlichting” in een specifieke en selectieve betekenis kan gaan functioneren als “oorsprongsmythe” van het moderne Europa.’ Vervolgens bespreekt Vega de manier waarop het denken over imperialisme en kolonialisme in de achttiende eeuw samenhing met en vormgaf aan nationale identiteiten. Volgens Said is het kolonialisme in de achttiende-eeuwse literatuur vanzelfsprekend op de achtergrond aanwezig en wordt het nergens ter discussie gesteld. Vega vindt dit een te eenvoudig beeld en laat zien hoe Belle de koloniale wereld wel degelijk kritisch onder de aandacht brengt.
Als geheel maakt de bundel een nogal ongemakkelijke indruk, samengesteld als hij is uit bewerkte en vertaalde artikelen die in de meeste gevallen al eerder werden gepubliceerd. Dat Vega de citaten van Belle zelf uit het Frans heeft vertaald, draagt evenmin bij aan de overtuigingskracht van Isabelle de Charrière en de kritiek van de Verlichting. Vooral constructies met ontkenningen vertaalt Vega onzorgvuldig of zelfs fout, waardoor er in het Nederlands soms precies het tegenovergestelde staat van wat de Franse tekst bedoelt te zeggen.