bloemlezing die inzake verkoopcijfers betreffende poëzie steevast tot de marktleiders behoort. Mensen kopen weinig tot geen poëziebundels, maar zet op een boekje ‘duizend gedichten over de liefde’, en het vliegt de deur uit. Mensen weten dan blijkbaar waarover het gaat, weten wat ze krijgen voor hun geld. Ze kunnen er ook iets mee. Ik vraag me echter af of ‘Hiernamaals’ ook zo zal scoren. Dat zal ook niet de opzet zijn. Het liegend konijn is er duidelijk voor de poëzie, en kwaliteit staat daarbij hoger genoteerd dan verkoopcijfers.
Het thema is breed. Men kan het hemels, men kan het aards, orthodox, tegendraads, devoot of morsig, opgewekt en verdrietig benaderen. Men kan zichzelf erheen projecteren, men kan ook denken aan degenen die zijn voorgegaan. Het zit er allemaal in. Poëzie, wordt wel eens beweerd, is een surrogaat voor religie omdat zij zich nog waagt aan de grote vragen des levens. Deze aflevering van Het liegend konijn weerlegt deze gedachte niet. De totale indruk, na talloze malen bladeren en hier en daar lezen, is dat het hiernamaals nog lang niet heeft afgedaan. Niemand die er onomwonden in lijkt te geloven, maar alle dichters blijven wanhopig aan de ruimte morrelen, om met Lucebert te spreken, de dichter wiens hiernamaals nog lang niet blijkt uitgeput. Je mist hem gewoon in een verzameling als deze.
Ik zal een greep doen. Als eerste de dichters die, niet negatief bedoeld, hun ding doen met hiernamaals. Gruwez bedenkt wat je allemaal nodig hebt voor een hiernamaals, een tragikomische opsomming: ‘engelen, doden en goden. Potloden, / calqueerpapier (...) Zeker geen God. En het minst van al nog: verzen.’ Of Komrij: ‘Hiernamaals sla mij dood / als ik over je ligging lieg:’ Of Kouwenaar: ‘hier duurt wat zich bedierf, namaals is goudpapier / dun als de vlinder die onwetend rouwt / en in zijn mantel uit zijn vleugels valt -’. Dan gedichten met veel stilte van Kopland, Knibbe, alsook het gedicht ‘Brief’ van Marjoleine de Vos: ‘Wat is een mens ook voor een ding, / herinneringen die met de tijd. / Nu ja. Mooi hier. En stil. / Dat wou ik kwijt.’ Aangrijpende gedichten over de moeizame manoeuvreerruimte van rouw bij Enquist, maar ook bij Zuiderent: ‘Ma, ik probeer maar weer eens, er is nog steeds / van alles waar jij meer van weet dan ik: / het meeste van vroeger natuurlijk, maar ook / van hierna nu wel denk ik,’
Dan een paar dichters die mij verrasten: Ruben van Gogh die beschrijft hoe iemand zich langzaam uiteen voelt vallen in het vergeten van de achterblijvers, Schiferli met een wat morsig B-filmachtig vertrek uit de werkelijkheid, en K. Michel die met zijn doodnuchtere, komische en diepzinnige regels misschien wel het mooiste gedicht uit dit Konijn schreef, ik citeer alleen het slot:
ten leste moet me van het hart
dat het hele begrip me nog het meest
doet denken aan een verkeersbord
(op een kruising bij Han-sur-hesse)
met twee forse bazige pijlen
onder die naar rechts wijst
Prachtig. Van hetzelfde kaliber is het gedicht van Koen Peeters:
Als hij ongeveer in ongeveer niets gelooft
hoe verklaar je dan de rust, de troost
die hij vindt, verzint voor anderen
bijvoorbeeld voor zijn moeder.
Het zou hem moeten schokken breken amen.
Raak. Zo ook joke van Leeuwen, met een kort maar hilarisch gedicht over de hemel op aarde waar zeven mannen op haar wachten,
voor het haar, een voor de huid, een
voor als alles uit, een voor de
klit, en een voor de g, een
helpt met alles mee, een lacht om
wat gedacht wordt, levend.
Heftigheid met een juiste dosis relativering lijkt het (of mijn) ideale recept om het hiernamaals (letterlijk) te lijf te gaan. Vergelijk het gedicht van Van Leeuwen maar eens met de ranzige voorstelling van Johan Wambacq.
Met deze opsomming doe ik natuurlijk diverse dichters onrecht. Maar dat is een beetje het nadeel van het Konijn-concept; het is een grote showroom die boordevol, bijna te vol, staat. Gelukkig kun je er lang mee doen. Tot besluit twee regels die niet onvermeld mogen blijven, van Martin Reints. Het slot van zijn gedicht geeft als geen ander het prachtige over