Boeken
De pil van Zwagerman. Een belangwekkende bloemlezing
Op elke bloemlezing valt wel wat af te dingen, maar laat ik in dit geval - De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 250 verhalen - beginnen met een stevig compliment. Dit is een belangwekkend boek, vooral omdat het er nog niet was terwijl het materiaal ervoor, vreemd genoeg, voor het oprapen lag. Joost Zwagerman is er eens goed voor gaan zitten, hij heeft een representatieve bloemlezing samengesteld waar iedere lezer blij mee kan zijn, zeker ook de mensen die de uitstervende leescultuur in het onderwijs nog eens nieuw leven willen inblazen.
Bloemlezingen zijn meestal thematisch van aard, of ze bevatten alleen werk van vrouwen, van Friezen, van auteurs onder de vijfendertig of uit het laatste decennium. Dit boek niet. Dit boek bestrijkt honderddertig jaar, kijkt niet naar herkomst (ook Antilliaanse en Surinaamse auteurs mogen meedoen), geslacht of leeftijd. Het kijkt alleen naar kwaliteit. Neem ik althans aan, want Zwagerman breekt in zijn inleiding een lans voor het genre, terecht, gaat uitgebreid in op de verschillen tussen roman en verhaal, verhaal en novelle, verhaal en column, maar verzuimt selectiecriteria te noemen. Het heeft er alle schijn van dat iedereen die ooit een leesbaar verhaal geproduceerd heeft (al is het er maar één, zoals Connie Palmen), mag meedoen. Dat mag je genereus noemen.
De eerste verhalenbloemlezing die ik ooit kocht, was Kort geding, in 1963 samengesteld door J.J. Oversteegen, medeoprichter van Merlyn en belangwekkend literatuurwetenschapper en essayist. Oversteegen verzamelde de beste elf verhalen van de laatste tien jaar, uitsluitend op grond van kwaliteit. Dat dwong hem tot scherpe keuzen. Anna Blaman, Cees Nooteboom en Remco Campert ontbreken, zij hebben in dat decennium ‘simpelweg (...) geen verhaal (gepubliceerd) dat goed genoeg is om het naast de wel opgenomen teksten uit te houden,’ al heeft Oversteegen ‘bij Campert langer geaarzeld dan bij Nooteboom.’
Een vergelijking met het boek van Zwa german is eigenlijk onmogelijk. Zwagermans boek telt zestienhonderd dicht bedrukte bladzijden, de verhalen zijn gestapeld en het boek heeft geen witpagina's, bijgevolg heeft het - omgerekend naar de gemiddelde lay-out en een gemiddelde aantal pagina's van, zeg, 220 - een omvang van maar liefst zestien gemiddelde boeken, en, toevallig of niet, ook van zestien deeltjes Kort geding. Toch is die vergelijking om één reden interessant.
Welke van de door Oversteegen zo streng geselecteerde auteurs staan ook in de pil van Zwagerman? Op twee na allemaal. Die twee zijn Leo Vroman en Beb Vuyk, beiden met verhalen die beter zijn dan driekwart van de door Zwagerman geselecteerde verhalen. De andere sterren van Oversteegen hebben ook deze selectie overleefd: Alberts, Boon, Claus, Koolhaas, Mulisch, Raes, Van het Reve, Ruyslinck en Wolkers, twee van hen met hetzelfde verhaal: Wolkers' ‘Dominee met strooien hoed’ en Mulisch' ‘Wat gebeurde er met sergeant Massuro?’.
Zwagerman nam van elke auteur één, twee of drie verhalen op. Dat laatste gebeurde slechts bij Couperus, Nescio, Bordewijk, Belcampo, Vestdijk, WE Hermans, Hotz, Biesheuvel - zonder uitzondering terecht, vind ik. Wat mij betreft hadden daar ook nog Claus, Buysse, Hamelink en Wolkers bij gemogen. Van Hamelink heeft Zwagerman onder meer ‘Door een vlies van slaap en tranen’ gekozen, en van Wolkers, zoals gezegd, ‘Dominee met strooien hoed’, twee van de tien beste Nederlandse verhalen ooit geschreven.
Het viel mij op dat Zwagerman van nogal wat auteurs, en niet de geringste, (vrijwel) uitsluitend uit het oudste werk geput heeft. Moeten we daar een statement in zien? Vindt de samensteller dat zij er later niet veel meer van gebakken hebben? Of moeten zij bijtijds het veld ruimen om de weg vrij te maken voor jongere collega's? Het betreft onder meer Claus, Mulisch, Hermans, Campert, Reve, Michiels, Nooteboom, Bernlef, Ruebsamen, Van Toorn, Maarten 't Hart, naar mijn gevoel