en broederschappen die alleen voor de eigen parochie bestemd zijn. Het boek besluit: ‘Velen vragen zich af waarom Albert Van huffel (de architect) de basiliek van Koekelberg zo groot heeft gebouwd, doch voor ons is ze soms nog te klein.’ De basiliek is de vijfde grootste kerk ter wereld. De auteur staaft zijn boude uitspraak met het pausbezoek - niet met het huwelijk van Callebaut en Jacques.
Dit boek staat dus in het verlengde van zijn geschiedenis. Waar anders te beginnen dan bij Leopold II, de grootmeester van Brussel? Al in 1880 wilde de koning de lange grootstedelijke as naar Koekelberg bekronen met een monument. Zijn eerste idee ging uit naar een pantheon voor de jonge natie. Maar toen hij in 1902 de Sacré-Coeur in Parijs had gezien, kreeg hij een nieuwe inval. Brussel had al een kunstberg en een justitiepaleis, Koekelberg zou de berg van god worden. Rome gaf spoedig toestemming voor een basiliek die de volksdevotie voor het Heilig Hart zou bevorderen. Maar het parlement, al was het dan katholiek, wilde er geen geld voor vrijmaken. De koning vroeg daarop ‘de elite van het land’ om steun en richtte een centraal comité op. Om geldinzamelingen te houden werd er een bedevaartsoord gecreëerd. De toon was gezet voor een bouw die een halve eeuw zou aanslepen, en voor tientallen jaren van inzamelingen bij de gelovigen, die de indruk kregen dat ze een bodemloze financiële put moesten helpen te dempen.
Het eerste plan in 1905 toonde een spits neogotisch meesterstuk met zeven torens, de hoogste 146 meter, gemodelleerd naar de kathedraal van Reims. De koning legde op 12 oktober 1905 de eerste steen, in 1909 begon de aannemer met de funderingswerken. Maar toen stierf Leopold II, en de activiteiten van het comité vielen stil. Ook binnen de kerk was niet iedereen het prestigeproject genegen. De Eerste Wereldoorlog zorgt voor meer uitstel, maar gaf het project tegelijk een breed draagvlak. Hoe beter het geloof en het patriottisme te bevorderen dan met een nationale basiliek als monument van dank voor de overwinning? Voor de neogotiek (die ironisch genoeg nu wel weer in de smaak zou vallen) was het te laat. Het was tijd voor een modernere vorm.
Via de benedictijnen van Maredsous, die een kunstschool hadden, kwamen de opdrachtgevers terecht bij de Gentse architect Albert
Binnenzicht van het koor van de basiliek van Koekelberg © MBHG - Foto Ch. Bastin & J. Evrard.
Van huffel, een ingenieur die ornamentele motieven probeerde te koppelen aan het functionele. Van huffel had enkele interieurs en woonhuizen ontworpen en werd beschouwd als een van de boeiende figuren van de tweede generatie modernisten. Het ontwerp voor de basiliek was een monsteropdracht, het werd zijn levenswerk. In 1921 maakte hij het ontwerp, maar pas toen de maquette in 1925 de Grote Prijs voor Architectuur won in Parijs op ‘L'Exposition internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes’ was alle weerstand overwonnen. De originaliteit van Van huffel lag in de techniek. Hij ontwierp een kathedraal in gewapend beton, een toen nieuwe techniek die veel goedkoper was en die grotere overspanningen mogelijk maakte. Hij werkte dat beton niet af met natuursteen, maar koos voor industrieel terracotta. De betonmantel bekleedde hij met de goudgele belvedèrebaksteen van de art deco en het nieuwe bouwen. En hij benaderde de kerk die twintigduizend gelovigen moest kunnen onderbrengen, maar ook als parochiekerk moest dienen, als een stedenbouwkundig vraagstuk. Hij kwam uit bij het niet-traditionele concept van een ‘harmonicakerk’ met een kruisvormig plan, een centraal altaar en vier traveeën, die afhankelijk