| |
| |
| |
‘Ja, maar’: Rembrandt blijft lastig
Gary Schwartz
werd geboren in New York in 1940. Studeerde kunstgeschiedenis aan New York University en Johns Hopkins University. Kwam naar Nederland in 1965, waar hij actief is geweest als onderzoeker en schrijver, maar ook als redacteur en uitgever. Publiceerde onder meer ‘Rembrandt, zijn leven, zijn schilderijen’ (1984) en ‘Pieter Saenredam, de schilder en zijn tijd’ (met Marten Jan Bok, 1990).
Was vanaf 1998 eerste directeur van CODART, een internationale raad van museumcuratoren van Nederlandse en Vlaamse kunst.
Adres: Gary.Schwartz@xs4all.nl
Het Rembrandt-onderzoek is een lastig domein. Het is bijna niet mogelijk ook maar een paragraaf over de man of zijn werk te schrijven zonder op de lange tenen te trappen - of tegen de schenen te schoppen, naargelang van je stemming - van een collega. Deels komt dat door de kibbelzucht van academici, maar deels ook door de ambigue persoonlijkheid van de kunstenaar. Wanneer hij als achttien- of negentienjarige jongeman op het toneel verschijnt, is het zaad der tweespalt al gezaaid, en het zou welig tieren. Het harmoniemodel is bij Rembrandt nooit een optie geweest.
De allereerste woorden over Rembrandts werk werden opgeschreven in 1628 door een Utrechtse humanist op bezoek in Leiden. Zij zetten de toon: ‘De Leidse molenaarszoon wordt hoog geroemd, maar voor zijn tijd’. Hoe kon Arnoldus Buchelius dat weten? Was hij zo'n geniaal profeet dat hij, ondanks dat de Leidse molenaarszoon zijn reclame nog niet had waargemaakt, wel degelijk zijn toekomstige grootheid kon voorspellen? Ik dacht het niet. Ik vermoed dat hij gewoon geprikkeld was dat zijn gastheer, de Haarlems-Leidse humanist Theodorus Schrevelius, zulke superlatieven gebruikte voor een jong schildertje van wie hij, Buchelius, niet zag wat er nu zo goed aan was. Vanaf het eerste begin gaat lof voor Rembrandt gepaard met irritatie en gissingen.
Wanneer wij Buchelius' ‘sed ante tempus’ - maar voor zijn tijd - even laten voor wat het is en doorgaan op scherper gearticuleerde klachten over Rembrandt, lopen wij tegen vijf hoofdcategorieën van ongenoegens op: slechte smaak, persoonlijkheidsproblemen, financiële onbetrouwbaarheid, slecht vakmanschap en onzekere toeschrijvingen.
Problemen met Rembrandts smaak hebben een bijsmaak. Zij verraden lijfelijk ongemak bij de criticus, plus snobisme en kunsttheoretische neerbuigendheid.
| |
| |
Zandsculpturenfestival, Thorn, 2003.
Dit vinden wij in een notendop in Andries Pels' snijdende opmerkingen over de lijven en de maatschappelijke klasse van Rembrandts modellen.
Als by een' naakte vrouw, gelyk 't somtyds gebeurde,
Zou schild'ren, tót modél geen Grieksche Vénus keurde;
Maar eer een' waschter óf turftreedster uit een' schuur,
Zyn' dwaaling noemende navolging van Natuur,
Al 't ander ydele verziering. Slappe borsten,
Verwrongen' handen, ja de neepen van de worsten
Des ryglyfs in de buik, des kousebands om 't been,
't Moest al gevólgd zyn, óf Natuur was niet te vréên;
Samuel van Hoogstraten laakt later de copulerende hondjes op Rembrandts schilderij ‘De prediking van Johannes de Doper’, terwijl het kakkende hondje vooraan op de ets van ‘De barmhartige Samaritaan’ latere connoisseurs ertoe noopte de prent geheel uit Rembrandts oeuvre te verwijderen. Ik heb geen sympathie voor dit soort kritiek, maar ik merk wel dat er aardig wat kunstliefhebbers zijn die vinden dat Rembrandt hun te dicht op de huid komt en hun code van betamelijkheid schendt. Dat brengt een vals element de discussie binnen dat moeilijk - nee, onmogelijk - te corrigeren is.
Dat Rembrandt een persoonlijkheidsprobleem had (dat daar misschien mee te maken had), spreekt overduidelijk uit de documenten. Bij mijn voorbereidingen
| |
| |
Rembrandt H. van Rijn, ‘De barmhartige Samaritaan’, 1633, ets, 24,7 × 20,3 cm - Museum Het Rembrandthuis, Amsterdam.
voor een Rembrandt-website, voerde ik alle feitelijkheden uit de bekende documenten die betrekking hebben op de man en zijn werk in een database in. Van de 509 documenten die tot nu toe in het systeem zitten, houden 157 verband met vijfentwintig verschillende conflicten. De tegenpartijen waren, in alfabetische volgorde: adel, agenten, ambtenaren, beoefenaren van een professie, buren, dienstbodes, familieleden, handwerklieden, kooplieden, kunstenaars, kunsthandelaren, opdrachtgevers, regenten, schuldeisers, schuldenaren en winkeliers. De collega's van mij die niet willen inzien dat Rembrandt een lastige man was, weigeren deze feiten onder ogen te zien. Ikzelf ben er zo van onder de indruk dat ik een beloning uitloof aan iedereen die mij in de biografie van om het even welke Nederlandse of Vlaamse kunstenaar een even groot aantal geschillen kan tonen.
Van zijn financiële onbetrouwbaarheid was Rembrandt zelf het eerste slachtoffer, onmiddellijk gevolgd door zijn zoon en de vrienden die hem geld leenden dat ze niet terugzagen. Niet in contanten, maar ook niet in de vorm van meermaals beloofde maar nooit geleverde kunstwerken. Rembrandt beschadigde zijn verhouding met zijn medemens ernstig met zijn geldkwesties.
‘Dat kan mijn X jaar oude zoontje ook’, is de moderne vorm van de klacht die wrevelige criticasters Rembrandt voor de voeten wierpen. Men vitte vooral op zijn latere werk omdat hij moeilijkheden zou verdoezelen. ‘Grote schilders’, schreef Abraham Bruegel aan een van Rembrandts opdrachtgevers, ‘willen zich gewoonlijk niet verlagen tot een onbenullige gedrapeerde halffiguur waar het licht alleen het puntje van de neus zichtbaar maakt ... dit soort schilders doet de contour zo dat men niet weet wat men ervan moet maken...’
| |
| |
Voor de kunsthistoricus zijn de onzekere toeschrijvingen het allerlastigste in het Rembrandt-complex. Een heel vroeg voorbeeld hiervan is te vinden in een bron van de meest gezaghebbende soort: de papieren van stadhouder Frederik Hendrik. De goedgeïnformeerde klerk die in 1632 de inventaris opmaakte van de prinselijke bezittingen in Paleis Noordeinde en het Stadhouderlijk Kwartier van het Binnenhof, beschreef een schilderij dat zich in het kabinet van Zijne Hoogheid bevond als ‘een schilderije daerinne Symeon sijnde in den tempel, Christus in sijne armen heeft, door rembrants oft Jan Lievensz. gedaen.’ Dit stuk kan door het hof niet langer dan vijf jaar tevoren zijn aangekocht. Moge dit voorbeeld, dat dateert van een moment dat Rembrandt nauwelijks vijfentwintig jaar oud was, dienen als een symbolische en tevens concrete illustratie van het probleem. (Het feit dat wij ook niet weten of het om de versie in Hamburg van 1629, of in Den Haag van 1632 gaat, maakt het er niet eenvoudiger op.)
Net zoals politici en bedrijfsdirecteuren, hebben kunsthistorici traditionele manieren om met dit soort kwesties om te gaan. De eerste is: geen commentaar leveren. Als het niet echt hoeft, blijf dan met je vingers van deze onmogelijke vraagstukken af. Ten tweede: het bestaan ervan ontkennen. Met het mes op de keel is dit de beste uitweg; de eerste keus voor historici die niet van plan zijn te erkennen dat Rembrandt persoonlijkheidsproblemen had. Ten derde, als het om bewezen feiten gaat: haal je schouders erover op. Zeg dat Rembrandts financiële chicanes zich afspeelden in een universum dat geen enkele relatie had met zijn artistieke productie - die zich kenmerkt door de zuiverheid van versgevallen sneeuw. En ten slotte: als het zo lastig wordt dat ontkennen geen optie is, zeg dan dat dit allang bekend was en dat het vakgebied dit allang heeft verdisconteerd. Deze aanpak is trouwens universeel toepasbaar.
Behalve als zelfverdediging, hebben dit soort ontwijkende tactieken wel een functie. Wie zich bewust is van het totale scala van moeilijkheden om tot een samenhangend en verantwoord beeld van Rembrandt en zijn werk te komen, moet erkennen dat zo'n onderneming een volstrekt onmogelijke taak is - het dilemma van het Rembrandt Research Project bewijst dit. Zes toptalenten bundelden hun krachten in de jaren na de grote Rembrandttentoonstelling van 1956, om slechts één van de vijf bovengenoemde slangenkuilen aan te pakken: de onzekere toeschrijvingen, en die nog slechts ten dele. Sindsdien zijn veertig jaar verstreken; meer uren dan een mens werkuren in zijn leven heeft, twee mensen zelfs, zijn eraan besteed. Ondanks deze monumentale krachtsinspanning is het RRP in 2006 nog maar op de helft van het aantal te onderzoeken schilderijen. Een extrapolatie op basis van deze gegevens levert een totaal van zo'n vijf mensenlevens op die nodig zijn om de oorspronkelijke vraag van het RRP te beantwoorden: welke schilderijen
| |
| |
Rembrandt H. van Rijn, ‘Zelfportret als bedelaar’, 1630, ets, 11,6 × 6,9 cm - Kunsthalle, Hamburg.
heeft Rembrandt gemaakt en welke niet? En tel daar dan nog maar rustig een of twee mensenlevens bij voor de tekeningen en etsen.
En ook al zou men zich op deze schaal inzetten, dan is, afgaande op de ervaringen met het RRP, succes nog lang niet verzekerd. Bij het verschijnen van deel 4 van het Corpus of Rembrandt Paintings eind 2005, gaf het project zijn eigen methodologie een geheel nieuwe draai, verdunde het zijn oorspronkelijke ambitie, voegde nieuwe criteria toe over wat een Rembrandt tot een Rembrandt maakt, en herriep verscheidene eerdere beoordelingen. Omdat echter het RRP de delen 1-3 niet zal overdoen, zal het, zelfs al ziet het kans alle in aanmerking komende schilderijen in de volgende delen te behandelen, het toeschrijvingsprobleem niet opgelost maar vergroot hebben.
Bovenstaande opmerkingen hebben trouwens alleen betrekking op complicaties uit de tijd dat Rembrandt nog leefde. De verhaspelingen die na zijn dood ontstonden zijn zo extreem dat sommige historici zich de gewoonte hebben aangemeten om ‘Rembrandt’ te schrijven, tussen aanhalingstekens, voor de legende, ter onderscheiding van het historische personage Rembrandt van Rijn. Ach, waren die twee maar zo gemakkelijk uit elkaar te houden.
| |
| |
Ik betrad zelf voor het eerst de Rembrandt-arena onder de hoede van een doorkneed specialist, wijlen Horst Gerson (1907-1978). Als Gersons assistent voor zijn bijdrage aan de viering van Rembrandts driehonderdvijftigste sterfjaar in 1969, het monumentale boek Rembrandt Paintings, stelde ik de catalogus samen en schreef ik korte samenvattende tekstjes bij de afbeeldingen. Onder de vleugels van Gersons autoriteit kon ik een aantal nieuwe ideeën lanceren. Zo brak ik bijvoorbeeld de categorie ‘zelfportretten’ op omdat ik daar geen fiducie in had. Ik bracht ze onder in de algemene rubriek ‘Portretten en studies’. Werken met Gerson was een eersterangs initiatie in het Rembrandtonderzoek.
Nu het eerste grote Rembrandtjaar sinds 1969 aangebroken is, ik ouder ben dan Gerson in 1969 was, en ik helaas geen assistent heb, schrijf ik een boek waarin ik niet alleen recht probeer te doen aan Rembrandts schilderijen, maar ook aan zijn tekeningen, etsen, milieu en leven. Het begint mij te dagen dat ik daarbij afhankelijk ben van, en in concurrentie werk met, niet alleen het vakgebied als geheel, maar ook met mijn eigen ik van zevenendertig jaar geleden. En was dat maar het ergste. Tweeëntwintig jaar geleden schreef ik zelf een boek over Rembrandts leven en schilderijen, dat in zijn toeschrijvingen zwaar aanleunde tegen het werk van Gerson en het RRP, maar veel verder ging in zijn behandeling van Rembrandts biografie. Onzekerheden over toeschrijvingen op rekening van deze connoisseurs latend, probeerde ik een synthese te maken van alles wat wij over Rembrandts leven wisten, in combinatie met de als eigenhandig aanvaarde schilderijen. Wegens de onzekerheden over dit laatste en de twijfels over de adequaatheid van de beschikbare documentatie, was dit als het oversteken van een woeste ijsrivier met schotsen als steunpunt. Ik weet dat ik aan de overkant ben geraakt, maar niet iedereen is daarvan overtuigd.
Hoe het ook zij, ik ben nu eveneens in concurrentie met dat boek van 1984. De onzekerheden inherent aan het Rembrandtonderzoek vermengen zich als fruitvliegjes met de onevenwichtigheden die ik met mijn eigen nieuwe belangstellingen en ideeën introduceer. Niemand wil immers simpelweg de ideeën en voorbeelden van een ander volgen, zelfs als die ander je eigen vroegere ik is. Dus sta ik mijzelf op de tenen en schop ik mijzelf tegen de schenen.
Het lastige van Rembrandt, ook al heeft men zich erbij neergelegd dat men hem onmogelijk in zijn totaliteit vatten kan, is de eeuwige ‘Ja, maar’-kwestie. Wat doe je daarmee? In de biografie leidt te veel ‘ja’ tot heldenverering, te veel ‘maar’ tot een misantropisch beeld waar niemand aan wil. Bij toeschrijvingen levert te veel ‘ja’ een oeuvre dat kritische definitie ontbeert, te veel ‘maar’ tot een corpus dat werk van hoge kwaliteit elimineert zonder dat er een geschikte andere kandidaat-kunstenaar voor bestaat.
| |
| |
Rembrandt H. van Rijn, ‘Zelfportret in oosterse klederdracht’, 1631, paneel, 66,5 × 52 cm - Musee du Petit Palais, Parijs.
Natuurlijk kan men zeggen dat de waarheid in het midden ligt, maar dat is al te gemakkelijk. Er is geen gulden middenweg voor toeschrijvingen, alleen de zichzelf tegensprekende gewichtigheid van het Rembrandt Research Project aan de ene kant, en aan de andere een paar machteloos fulminerende critici. Over een biografisch Rembrandtbeeld om op terug te vallen beschikken wij niet, al was het alleen maar vanwege de diametraal tegenover elkaar staande opinies over zijn rol bij de opsluiting van zijn maltresse Geertge Dircx.
Treed binnen dus, in het Rembrandtjaar 2006. Wat zal het ons brengen? Zal het nog onmogelijker worden onze houding te bepalen tegenover ‘Rembrandt’/Rembrandt?
| |
| |
Rembrandt H. van Rijn, ‘Simeon's voorspelling aan Maria’, ca. 1628, paneel, 55,5 × 44 cm - Kunsthalle, Hamburg.
Of zullen de verzamelde bijdragen - meer dan zeventig tentoonstellingen en de hemel weet hoeveel boeken - geen ge-‘Ja, maar’, maar eindelijk eens een volmondig, ‘Ja!’ opleveren?
Dit artikel werd uit het Engels vertaald door Loekie Schwartz.
Een overzicht van alle activiteiten n.a.v. het Rembrandtjaar 2006 is te vinden op de website www.rembrandt2006.nl. Meer informatie: Stichting Rembrandt 400, Postbus 458, NL-2260 MG Leidschendam, tel.: +31 (0)70 370.52.17, fax: +31 (0)70 320.16.54.
Het Rembrandt Research Project is te bereiken op volgend adres: Rembrandt Research Project, c/o Kunsthistorisch Instituut, Herengracht 286, NL-1016 BX Amsterdam, www.rembrandtresearchproject.org.
In juni 2006 verschijnt bij het Mercatorfonds in Vlaanderen en bij Waanders Uitgevers in Nederland Het Rembrandtboek door Gary Schwartz.
|
|