Ons Erfdeel. Jaargang 49
(2006)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
zevenduizend pagina's, door de auteur geselecteerd, gepubliceerd worden. Deze uitgever durft blijkbaar en is wars van compromissen. Maar het gaat dan ook om het dagboek van Frida Vogels, de meest afwezige schrijfster van de Nederlandse literatuur. In 1954 besluit ze familie, vrienden, land en verleden nog meer achter zich te laten en, na een verblijf van enkele jaren in Parijs, naar Italië te trekken. Een zelfgekozen ballingschap om niet echt duidelijke redenen, in het verscheurende besef: ‘dat ik voor dit leven heb gekozen, maar dat het andere het mijne is’. Doet ze het om zichzelf te worden? Om zich aan de literatuur te wijden? In plaats daarvan ontmoet ze al snel Enzo, een boerenzoon uit het zuiden en ingenieur in spe, en ze besluit met hem te trouwen. Alleen is nooit echt duidelijk waarom. Avonturen zijn vanaf dan niet meer aan de orde. Mogelijkheden vallen weg. Rest alleen nog de trouw aan wat ze op zich heeft genomen. De Amsterdamse vrienden en familie blijven op de achtergrond dit leven als een soort ijkmeesters beïnvloeden: Han (sc. Voskuil) die iemands karakter afmeet aan zijn ‘onmaatschappelijkheid’, haar broer Michiel aan zijn beginselvastheid, Batten aan zijn waardering voor Du Perron. Vogels voorziet in haar levensonderhoud door te vertalen voor de EEG in Straatsburg. Daarnaast vertaalt ze in die jaren ook literatuur, o.a. Cesare Pavese, en je moet dan onwillekeurig denken aan diens dagboek, Leven als ambacht, ook een poging om in de wereld te staan. ‘Ik wil mijn leven een houdbare vorm geven,’ klinkt het bij Vogels. Dat valt niet mee, want Vogels is onbarmhartig voor zichzelf: ze is onwetend; er is geen onderwerp waarover ze op eigen kracht een gesprek kan voeren, heet het: ze is alleen iets waard als ze kan ‘resoneren’. Deze vrouw is contactgestoord, op het autistische af. Ze weet niet hoe zich te gedragen in gezelschap. Ze heeft een intense, verwrongen en exclusieve relatie met haar broer. Ze doet aan niets ontziend, aanhoudend, tobberig zelfonderzoek. Haar verhouding met Enzo zal fataal uitmonden in een huwelijk: het is dan ook zo'n pijnlijke verhouding dat je je als lezer afvraagt wanneer ze op de klippen zal lopen. Enzo en schrijven zijn onverenigbaar. En Vogels wil beide. Ook al gruwt ze nog van de gedachte schrijfster te worden (en dus te publiceren): ze zal het pas meer dan vijfendertig jaar later doen. Ze wil Enzo overigens niets geven: geen liefde, geen kinderen (‘we zullen ervoor boeten’, repliceert hij) en geen huis. Deze verhouding is een testimonium paupertatis, een schrijnend bewijs van onvermogen en armoede: Vogels beseft dat ze aan Enzo de lege doppen geeft, aan haar vrienden de pit. Vogels is op haar best als ze de introspectie achterwege laat en de wereld rond haar observeert: het Italië van de jaren '50, de Italianen, haar schoonfamilie worden scherp en genadeloos in het vizier genomen. Dat een mens aan zichzelf te werken heeft, dat iemands leven is wat hij er zelf van maakt, dat men zelf verantwoordelijk is voor wat men doet en laat, is aan de overzijde van de Alpen onbekend. Holland is ver. Ze schrijft droog en laconiek over de communistische revolte net na de oorlog in het dorp van haar verloofde; over een volksvergadering in het theater van hetzelfde dorp naar aanleiding van de Dag van de Vrouw; over communisten tout court: dat ze er niets van terecht brengen, omdat ze toch wachten op de revolutie. Al snel heeft ze in Italië niets meer van de ‘vooropgezette blijmoedigheid van de toerist’: wantrouwen neemt de plaats in. Als vertaalster weet ze zich veroordeeld tot haar moedertaal: ‘Hier leef ik, onder vreemden, wier taal ik bestudeer.’ Hoe zeg je overigens ‘mieters’ in het Italiaans? Het woord ‘mieters’ duikt overal op in dit dagboek: wandelingen zijn mieters, de dom van Cagliari, Enzo, Lousje (de vrouw van Voskuil), een avond, een middag enz. Het maakt dit boek in één klap oneigentijds. Vogels schrijft dingen op, niet om haar hart te luchten maar ‘om er iets van te begrijpen’. Het is haar om de ‘directe menselijke ervaring’ te doen: ‘zo naakt en nauwkeurig mogelijk opgeschreven, zonder litteraire poespas’. De opvattingen van Forum zijn niet ver. Ter Braak en Du Perron zijn de helden van haar generatie: integriteit, trouw en afkeer van geliteratuur. Ze vindt Italo Svevo dan ook de enige Italiaanse schrijver ‘die niet lijdt aan litteratuur’. ‘Het begint bij zwijgen, dan komen er gedichten en dan komt er proza. Gedurende dat proces leer je jezelf te begrijpen en je voor an- | |
[pagina 147]
| |
deren begrijpelijk te maken, maar je vervreemdt ook van jezelf, je raakt steeds verder af van de kern.’ En zo eindigt dit dagboek, met een getrouwde Frida Vogels die zich niet in staat voelt zich ‘over te geven aan de fysieke liefde’. Naar de kern zelf zou ze later terugkeren. In de vorm van een omvangrijke romancyclus De harde kern waarvoor dit decennialang bijgehouden dagboek ontegensprekelijk de bouwstenen heeft geleverd. De integriteit en de compromisloosheid van dit dagboekproject - dat van een poging een leven uitputtend te beschrijven, zoals de auteur het al in De harde kern had gedaan - staan buiten kijf. Maar zijn integriteit, een compromisloze houding - hoe bewonderenswaardig ook op zich - voldoende voor literaire kwaliteit? De vraag stellen is ze beantwoorden. ‘Dagboekschrijven kan ook infaam zijn. Je speelt altijd op safe. Je schrijft tegenstrijdige gedachten en emoties met zogenaamde nietsontziende eerlijkheid op, laat alles naast elkaar staan en neemt nergens verantwoordelijkheid voor.’ Zo is het. In dit boek kan veel geschrapt worden: de flauwe gedichten en vertelde dromen bijvoorbeeld. Het mist montage en stilering: de ‘vent’ mist ‘vorm’. Het is dan ook geen literatuur, maar een egodocument in de letterlijke zin van het woord. Oprecht en infaam, om haar woord te gebruiken, maar vaak gewoon gênant (lees het pijnlijke relaas van een fles wijn en nog een fles, en kaas op pp. 259 e.v.: wat blijft over van het leven als alles principieel wordt? Als iedereen zich beijvert ‘om zichzelf te zijn tot het uiterste’?). Te kaal, te humorloos. Nog vijftien delen lang. Luc Devoldere frida vogels, Dagboek 1954-1957, G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2005, 381 p. |
|