Ons Erfdeel. Jaargang 49
(2006)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdPopipoëten? De inbreng van poetry slam in de Nederlandse poëzieHet was een nieuwsfeit in Nederland toen Erik Jan Harmens in 2002 de eerste Landelijke Slamfinale won. Het evenement haalde het NOS-journaal en de voorpagina van de Volkskrant. Het jaar daarop werden de winnaars (jeRoen Naaktgeboren en Arie Hordijk die samen het duo de WoordDansers vormen) zelfs in het praatprogramma Barend & Van Dorp uitgenodigd en maakten ze een videoclip voor | |
[pagina 135]
| |
MTV De hype is ondertussen overgewaaid. Sinds 1997 (de eerste Nederlandse poetry slam) en vooral sinds 1999 (de eerste maandelijkse slam, in Amsterdam)Ga naar eind(1) hebben honderden dichters aan één of meerdere slams deelgenomen en is een heus slamcircuit ontstaan. Poetry slam is voor alles een wedstrijd. Iedereen die wil, kan deelnemen. Het gevolg is dat het slammilieu een tamelijk juiste afspiegeling geeft van het algemene poëziemilieu, zowel in de verscheidenheid aan genres en stijlen als in de wisselende kwaliteit. Er is, net zoals op het bureau van elke uitgeverij of elk literair tijdschrift, een overdaad aan slechte tot middelmatige dichters en er zijn enkele positieve uitzonderingen. Een poetry slam doet het selectiewerk en moet op de eerste plaats daarop beoordeeld worden. Een slam valt het beste te vergelijken met de al langer bestaande schrijfwedstrijden overal te lande (vreemd genoeg meer in Vlaanderen dan in Nederland). De poëziewedstrijd van de stad Harelbeke bijvoorbeeld bestaat al vijfentwintigjaar en heeft onder andere Bernard Dewulf, Peter Verhelst, Paul Demets en Jan Geerts mee aan de oppervlakte gebracht. Op dezelfde manier plaatste poetry slam onder andere Erik Jan Harmens, Tjitske Jansen, Sieger M. Geertsma en Eva Cox mee in de schijnwerpers. Zij publiceerden ondertussen geprezen bundels - tot en met Buddingh'-nominaties voor Geertsma en Cox. En een latere lichting dichters met poetry slam-ervaring is net gedebuteerd, zoals Anneke Claus (Passage), Peter M. van der Linden (Vassallucci) en Lucas Laherto Hirsch (debuteert eind 2006 bij De Arbeiderspers). Ook de Windroosreeks van Uitgeverij Holland bracht in oktober 2005 vier Amsterdamse ‘slammers’. Maar poetry slam doet meer dan selecteren. Het concept van poetry slam kadert binnen een meer algemene groei van poëziefestivals en open podia sinds de tweede helft van de jaren negentig én binnen een Nederlandse traditie van podiumdichters (van Vinkenoog, Deelder en Johnny The Selfkicker tot IngmarACG Vianen aan het werk in Rotterdam - Foto Saskia Dorsman.
Heytze, Ruben van Gogh en Bart FM Droog). In het verleden was de positie van de podiumdichters vaak problematisch. De kritiek verweet hen dat hun teksten op papier geen stand hielden. Er was in het naoorlogse denken over poëzie een hiërarchie van papier boven podium ontstaan: de tekst op papier zag men niet meer ook als ‘partituur’ (zoals Van Ostaijen zijn Bezette stad nog omschreefGa naar eind(2)) maar uitsluitend als zelfstandigheid (zoals men Bezette stad nu leest en analyseert en interpreteert). Gelukkig kwam daar in 1999 Het schandaal van de poëzie. In dit boekjeGa naar eind(3), geschreven naar aanleiding van het Wintertuin-poëziefestival (ook de organisator van de Landelijke Slamfinale), toont J.H. de Roder aan dat de analyse en interpretatie van een gedicht nooit in staat zal zijn de ervaring van dat gedicht te beschrijven. Vervolgens betoogt hij dat een gedicht als ervaring bij de lezer/toehoorder neigt naar betekenisloosheid. Het interpreteren wordt bij het lezen of horen even opgeschort. Verschillende dichters met een podiumreputatie bouwden verder op deze tekst. Tsead Bruinja (die ook op een blauwe maandag eens aan een poetry slam deelnam) verwijst ernaar in zijn poëticale tekstenGa naar eind(4) en Ruben van Gogh plaatst in ‘Het gedicht van binnenuit’Ga naar eind(5) de interpretatie van een gedicht binnen de algehele ervaring ervan. Ook noemt hij het hier en nu van een poëzievoordracht de plaats bij uitstek om een gedicht te ervaren. Recent ging Han van der Vegt nog een stap verder in ‘De mythe van het ideale medium’ | |
[pagina 136]
| |
Ga naar eind(6). Hij ondermijnt het geloof in het papier als neutraal en daarom ideaal medium voor poëzie, en beschrijft hoe het lichaam (al of niet op een podium) als medium voor poëzie kan werken. Daarna maakt hij een nieuwe tweedeling: niet meer podiumdichter versus papierdichter (dat vergelijkt immers twee verschillende media), maar de podiumdichter krijgt de kathederdichter als sparring partner. Waar de eerste met zijn lijf en leden op het podium staat en het publiek in de ogen kijkt, wordt de laatste door de katheder gereduceerd tot een murmelend, half in de papieren weggedoken hoofd. Dat de podiumdichter het met knock-out haalt, hoeft geen betoog. Aan het eind van zijn artikel roept Van der Vegt op om de mogelijkheden van het podium voor poëzie te verkennen. Een van de plaatsen waar dit kan gebeuren is een poetry slam. Het verkennen uit zich vaak in een eigen, herkenbare voordrachtstijl. Wie eenmaal de lijzige stem van Erik Jan Harmens gehoord heeft, vergeet die niet meer. Hetzelfde geldt voor de supersnelle, heldere voordracht van Tjitske Jansen, de bulderende stem van Ilja Leonard Pfeijffer, de bezwerende klanken van Mustafa Stitou of zelfs de manier waarop Menno Wigman het spreekgestoelte verovert voor hij begint voor te dragen. Op poetry slams, waar alles net iets flitsender moet om te overtuigen, experimenteren dichters met het ritme van voordracht en met stemgeluiden. De meeste van die dichters evolueren na een tijdje ook naar een eigen, herkenbare stijl en laten het auditieve experiment achterwege. Er valt op Nederlandse podia weinig echte durf te merken. Slechts enkele dichters zijn met de orale techniek van het voordragen bezig en blijven op dat vlak uitdagen. Binnen het slammilieuGa naar eind(7) zijn dat in mijn ogen enkel Peter M. van der Linden, wiens debuutbundel een cd bevat, ACG Vianen die op zijn in eigen beheer uitgebrachte cd experimenteert met herhaling en vooral onderzoekt hoe iemand met de stem betekenis en gevoel kan overbrengen, en de WoordDansers, die het overzichtsboek Poetry slam, het festivalGa naar eind(8) ook voorzien van een cd met hun gedichten (mét muziek). In vergelijking met 1998 is het algemene slamniveau gestegen, maar vindt er tegelijk een afroming van de top plaats. Na verloop van tijd groeien de sterkste dichters door naar andere podia, zonder de wedstrijddruk. Die mensen blijven wel betrokken: Sven Ariaans (landelijke slamwinnaar van 2004) en de WoordDansers organiseren slams in respectievelijk Amsterdam en Rotterdam, en Erik Jan Harmens zetelt in de jury in Amsterdam. Niettemin ligt samen met de drempel ook de lat laag en is voor de beste dichters de uitdaging en de druk om goed te presteren weg. Ze hebben niet voldoende tegenstanders van niveau. Ook moet er een voortdurende input van nieuwe, jonge dichters op zoek naar een publiek komen, wil poetry slam overleven. Een goede zaak is dat er in Nederland duidelijk gekozen wordt voor een vakjury bij de beoordeling. Dit lijkt in de Nederlandse situatie de beste keuze. Ook wordt er meer en meer samenwerking gezocht met slammilieu's in Groot-Brittannië, Duitsland, Zwitserland, zelfs ook de Verenigde Staten. Op die manier kan men het algemene niveau opkrikken en kunnen buitenlandse voorbeelden inspiratiebronnen worden. Poetry slam is voor jonge dichters een stimulans om met gedichten bezig te zijn. Niet alle hier opgesomde dichters hebben hun slamsuccessen nodig gehad om een uitgever te vinden, maar ze hebben wel podiumervaring opgedaan en stimulerende vriendschappen kunnen sluiten met gelijkdenkenden. Het wedstrijdelement is op de lange duur van ondergeschikt belang. X Roelens |
|