lentie keert in heel veel portretten terug, bijvoorbeeld in dat (p. 254 e.v.) van Boudewijn Büch: Bastet beschrijft penseelfijn diens charme, roemt zijn veelzijdigheid, zijn ‘touch of genius’, maar veroordeelt zijn ziekelijke leugenachtigheid. Misschien wel de indrukwekkendste verschijning in deze memoires is die van Adriaan Roland Holst: Bastet ontmoette hem slechts één keer, ten huize van beider uitgever Bert Bakker, en het aan hem gewijde portret (pp.141-2) is dan ook relatief kort. Maar het is volstrekt duidelijk dat
de Prins der Dichters een overweldigende indruk op hem heeft gemaakt, door zijn imponerende persoonlijkheid en zijn magische wijze van vertellen. En diens (toen nog allerwegen hooggeschatte) poëzie? Bastet maakte zich na afloop van hun ontmoeting verwijten dat hij weinig gezegd had over zijn bewondering voor veel, ‘maar zeker niet alles’, van Holsts werk. Ook zelfs bij deze superieure figuur opteert Bastet voor relativering en nuancering boven eenduidigheid: zij vormen het perspectief waarmee hij naar mensen en dingen kijkt.
In het juryrapport bij de toekenning van de PC. Hooftprijs 2005 voor het essay aan Bastet is een ruime plaats ingeruimd voor de vijfdelige serie ‘Wandelingen door de antieke wereld’ (1978-1987), bundels met archeologische opstellen. Terecht, dunkt me, want deze essays zijn uniek in de Nederlandse literatuur: niemand anders dan Bastet verstaat de kunst om voor een groot publiek gespecialiseerde onderwerpen op het gebied van de antieke kunst(geschiedenis) met zoveel literaire brille en zo glashelder te behandelen. Ter gelegenheid van de uitreiking van de Hooftprijs zijn de eerste twee titels uit de reeks, Duizendjarig dolen en Het maansteenrif, in één deel herdrukt. Een nieuwe generatie lezers kan nu kennismaken met vijftig opstellen, meestal van illustraties voorzien met, globaal genomen, drie thema's. Ten eerste houdt Bastet zich bezig met de interpretatie van antieke artefacten; een mooi voorbeeld daarvan is het opstel ‘De duiker van Paestum’, over een fresco op de binnenkant van het deksel van een grafkist: hij betrekt, in tegenstelling tot eerdere archeologen die met verreikende verklaringen zijn gekomen, de context erbij en geeft een funeraire betekenis aan de sprong van de zwemmer. Stukken van deze aard verwijzen, soms letterlijk, naar de vele artikelen die Bastet in wetenschappelijke tijdschriften heeft gepubliceerd. Een tweede thema in deze bundel is de reis, vooral in Bastets favoriete tijdperk, de negentiende eeuw, naar mediterrane landen: in het eerste deel ‘Wandelingen’ is dat Italië, in het tweede deel Griekenland (in een derde deel heeft Bastet Turkije centraal gesteld.) Deze opstellen op het gebied van de receptiegeschiedenis van de oudheid, inmiddels een bekend terrein (maar dat is mede aan Bastet te danken), liggen in het verlengde van zijn openbare les bij aanvaarding van het lectoraat in de klassieke archeologie
Reizigers naar Rome (Leiden 1964). Het derde thema is het verslag van een recente vondst: daarvoor is ‘Een naakte jongeling uit de Adriatische Zee’ representatief. Het specifieke van de opstellen in dit genre is dat Bastet de gelegenheid te baat neemt de soms heel spectaculaire gebeurtenissen rond zo'n onverwacht opgedoken kunstwerk uit de doeken te doen. De zorgvuldigheid waarmee in dit kader onmisbare anekdoten worden gereleveerd, doet denken aan de verteltrant in de hierboven besproken memoires of Bastets fictionele proza.
Harry Mulisch heeft eens opgemerkt dat het werk van een waarachtig schrijver bestaat of moet bestaan uit een organisme, waarvan elk onderdeel met het andere verbonden is door draden, zenuwen, kanalen enz. Als dat ook voor Bastet opgaat, en ik meen van wel, dan is het hart van diens gehele oeuvre ongetwijfeld deze reeks archeologische ‘Wandelingen’.
Rudi van der Paardt
frédéric bastet, De grote wandeling, Conserve, Schoorl, 2005, 336 p.
frédéric bastet, Wandelingen door de antieke wereld: Duizendjarig dolen; Het maansteenrif Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2005, 336 p. (eerste druk van afzonderlijke titels resp. 1978 en 1979)